Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7068/GM, 18 januari 2021, beroep
Uitspraakdatum:18-01-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/7068/GM                

Betreft [Klager]            Datum 18 januari 2021

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft beroep ingesteld tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught (hierna: de inrichtingsarts). Klager beklaagt zich erover dat hij niet is getest op het coronavirus, terwijl daar wel aanleiding voor was.

De medisch adviseur bij het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft bemiddeld. Het bemiddelingsverslag bevindt zich in het dossier.

De beroepscommissie heeft klager en de inrichtingsarts in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Het heeft erg lang geduurd voordat klager antwoord op zijn klacht heeft gekregen. Klager heeft pas op 1 mei 2020 een gesprek met de medische dienst gehad, terwijl hij op 4 april 2020 een klacht heeft ingediend. De zorg is beneden de maat.

Standpunt van de inrichtingsarts

Klager had op het moment van het indienen van de klacht geen klachten die pasten bij een infectie. In die tijd werd alleen getest als er duidelijke klachten waren. Vandaar dat klager niet is getest op het coronavirus. Klager heeft in zijn klacht geschreven dat hij is geplaatst in een cel waar eerder een gedetineerde is overleden aan het coronavirus. Bij de overleden gedetineerde is echter nooit vastgesteld dat hij is overleden aan het coronavirus.

3. De beoordeling

Termijn voorbemiddeling door het Hoofd Zorg

Klager heeft in beroep aangevoerd dat hij te lang heeft moeten wachten voordat het Hoofd Zorg heeft bemiddeld naar aanleiding van zijn klacht.

De sinds mei 2011 bestaande praktijk bij medische zaken van voorbemiddeling, waarbij het Hoofd Zorg bemiddelt tussen een gedetineerde en de inrichtingsarts, heeft geen wettelijke grondslag. De wet kent ook geen termijn waarbinnen die voorbemiddeling moet plaatsvinden. Het spreekt echter voor zich dat het Hoofd Zorg ernaar streeft de voorbemiddeling zo snel mogelijk uit te voeren. Aan het moeten wachten door klager en de omstandigheid dat de voorbemiddeling wellicht sneller had gekund, verbindt de beroepscommissie geen gevolgen.

Inhoudelijk

De beroepscommissie begrijpt de klacht van klager verder zo, dat er volgens hem voldoende aanleiding was om hem te laten testen op besmetting met het coronavirus. Volgens klager is hij geplaatst in een cel die niet was schoongemaakt. Vervolgens werd hij overgeplaatst naar een cel waar kort daarvoor een gedetineerde heeft verbleven die aan het coronavirus is overleden.

De inrichtingsarts heeft kunnen oordelen dat er geen reden was om klager te laten testen. Klager had géén klachten die gelinkt kunnen worden aan een infectie door het coronavirus. Het is onder deze omstandigheden niet onzorgvuldig om klager niet op het coronavirus te laten testen. Dat klager in een niet-schoongemaakte cel is geplaatst en daarna in een cel waar kort daarvoor een medegedetineerde is overleden, maakt dit niet anders, ook als de indruk bestond dat die medegedetineerde – die niet positief op corona is getest – het virus buiten heeft opgelopen met een heel korte incubatietijd.

Gelet op het voorgaande kan het handelen van de inrichtingsarts niet worden aangemerkt als in strijd met de norm van artikel 28 van de Pm (oud). De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 18 januari 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. drs. N.C. Lookeren Campagne, voorzitter, drs. K.M.P.A.M. Habryka en drs. P.J.M. van Puffelen, leden, bijgestaan door mr. A. de Groot, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven