De zienswijze commandant in het veiligheidsonderzoek
Door mr. S.I.E. de Graaff
1
1. Aanleiding
Sinds 1 maart 2018 bestaat er één gezamenlijke beleidsregel van de Algemene Inlichtingen-en Veiligheidsdienst (AIVD) en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) voor de uitvoering van veiligheidsonderzoeken. Volgens de toelichting bij de beleidsregel is het vaststellen van een gezamenlijke regeling wenselijk met het oog op een uniforme en transparante toepassing van de Wet veiligheidsonderzoeken (Wvo).2 Tegelijk blijkt uit de Kamerbrieven en de toelichting bij de regeling, dat geen sprake is van volledige uniforme toepassing. Het beleid laat ruimte voor Defensiespecifieke kenmerken.3 Dit is te verklaren omdat veiligheidsrisico's verschillen en de minister van Defensie, in tegenstelling tot de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, ten opzichte van vertrouwensfunctionarissen niet alleen verantwoordelijk is voor de bescherming van de nationale veiligheid zoals dit volgt uit de Wvo, maar ook altijd een werkgeversverantwoordelijkheid draagt.
In dit artikel staat één van deze Defensiespecifieke kenmerken uit de beleidsregel centraal, te weten de zienswijze van de commandant.4 De mogelijkheid voor een commandant om een zienswijze in te dienen op het voornemen tot intrekking van een Verklaring van Geen Bezwaar (VGB) is niet in de gezamenlijke beleidsregel veiligheidsonderzoeken genoemd, omdat dit een Defensiespecifiek-kenmerk betreft en niet van toepassing is bij onderzoeken die onder verantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties worden uitgevoerd. Wel is de mogelijkheid vastgelegd in interne regelgeving van Defensie en in de werkinstructies van de Unit veiligheidsonderzoeken (UVO), het samenwerkingsverband tussen de AIVD en MIVD voor de uitvoering van veiligheidsonderzoeken sinds 1 oktober 2018.
Net zoals de minister van Defensie, heeft een commandant ook verschillende verantwoordelijkheden ten opzichte van vertrouwensfunctionarissen in het VGB-proces. Enerzijds is hij als werkgever verantwoordelijk voor personeelszorg en de rechtspositionele processen na intrekking van een VGB, zoals schorsing en (voordracht tot) ontheffing uit de functie. Anderzijds krijgt de commandant de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen op het voornemen tot intrekking van de VGB. Daarmee kan hij dus een bijdrage leveren aan bescherming van de nationale veiligheid. De UVO neemt alle relevante feiten en omstandigheden, waaronder een eventuele zienswijze van de commandant, mee in de beoordeling. De verantwoordelijkheden van een commandant in het VGB-proces zijn als het ware tweeledig. Hierdoor is het niet altijd duidelijk voor commandanten welke elementen hun zienswijze dient te bevatten om een inhoudelijke bijdrage te kunnen geven aan de beoordeling die de UVO maakt in het veiligheidsonderzoek. In dit artikel wordt geprobeerd hier handvatten voor te geven. Dit doe ik door de achtergrond van de totstandkoming van de zienswijze commandant te schetsen. Vervolgens behandel ik de (beperkte) jurisprudentie hierover en ga ik in op enkele voorbeelden uit de praktijk.
2. Rol van de commandant door de jaren heen
In de periode 2010-2012 schonken zowel de media als de Tweede Kamer veel aandacht aan de uitvoering van de Wet veiligheidsonderzoeken. Deze aandacht ontstond onder andere toen gevallen bekend werden van militairen wiens VGB werd ingetrokken nadat zij van uitzending terugkwamen, voor feiten die reeds voorafgaand aan de uitzending bij de commandant bekend waren. Daarnaast startte de MIVD in 2010 met het dynamiseren van justitiële antecedenten.5Het dynamiseren leidde tot een stijging van het aantal gevallen waarin sprake bleek te zijn van justitiële antecedenten die een intrekking van de VGB rechtvaardigden. Bovenstaande gaf de Tweede Kamer aanleiding om vragen te stellen over de wijze waarop onderzoeken werden uitgevoerd bij de MIVD, en meer specifiek over de rol van de commandant in het veiligheidsonderzoek.6 Waar in 2010 de toenmalige minister van Defensie de Kamer meldde dat commandanten gehoord kunnen worden in het kader van het veiligheidsonderzoek als referent,7 stelde de minister twee jaar later dat de commandant gevraagd zal worden om zijn zienswijze kenbaar te maken bij het voornemen tot intrekking van de VGB.8 Daarbij is telkens benadrukt door de minister dat het oordeel van de commandant over het functioneren van de medewerker los staat van de vraag of een VGB kan worden afgegeven. Uit de strekking van de vragen valt op te maken dat Kamerleden destijds worstelden met de invulling van verantwoordelijkheden van commandanten. Enerzijds wordt van commandanten verwacht dat zij hun rechtspositionele verantwoordelijkheden nakomen en meer betrokken zijn bij hun personeel, bijvoorbeeld in de vorm van het bieden van nazorg bij intrekking van een VGB. Anderzijds worden commandanten geheel buiten het veiligheidsonderzoek gehouden en is hun oordeel over het functioneren van de medewerker niet relevant voor de vraag of hij al dan niet zijn VGB kan behouden. Het feit dat commandanten niet bevraagd werden in het VGB-proces en dikwijls niet op de hoogte waren van het feit dat er een voornemen tot intrekking van de VGB was verstuurd, deed afbreuk aan de rol van de commandant, zo meenden enkele Kamerleden. Het strookte niet met de gedachte dat commandanten 'het middelpunt zijn'.9 Vanuit de Kamer werd daarom gepleit voor meer betrokkenheid van de commandant bij het veiligheidsonderzoek.
In 2013 is de 'Beleidsregel veiligheidsonderzoeken Defensie' (Stcrt. 2013, 29945) (hierna: Beleidsregel 2013) in werking getreden. Hiermee kwamen de tot dan toe geldende regelingen uit 1997 te vervallen. Over de rol van de commandant meldde de minister van Defensie het volgende aan de Tweede Kamer:
'De rol van de commandant in dit VGB-proces is nieuw en vereist nog enige gewenning. Het gaat bij een veiligheidsonderzoek niet om het functioneren van betrokkene, maar om het risico dat iemand kan vormen voor de nationale veiligheid. De commandant kan bijzondere feiten en omstandigheden kenbaar maken die in zijn ogen een rol zouden moeten spelen bij de afweging al dan niet de VGB in te trekken. De beleidsregel maakt duidelijk in welke gevallen de MIVD de commandant om zijn zienswijze vraagt. In de overige gevallen staat het de commandant vrij om op eigen initiatief zijn zienswijze te geven.'10
Artikel 3 van de Beleidsregel 2013 bepaalde dat de MIVD bij intrekking van de VGB in verband met justitiële antecedenten verplicht was om de commandant schriftelijk te raadplegen, behoudens in het geval het gaat om zware strafrechtelijke feiten.11 Volgens de toelichting moest de commandant in die gevallen expliciet worden gevraagd om 'specifieke informatie die relevant kan zijn voor de beoordeling'. Verder werd in de toelichting benadrukt dat een goede interactie tussen hoofden van de Defensieonderdelen en de MIVD noodzakelijk is, gelet op de indeling van de Defensieorganisatie in verschillende (grotere en kleinere) eenheden en de (indirecte of directe) relatie met militaire operaties. Commandanten fungeren daarom als primair aanspreekpunt voor de MIVD, aldus de toelichting. Zij zijn in staat de informatie in te winnen en te verstrekken die voor het veiligheidsonderzoek relevant kan zijn. Welke informatie vervolgens als relevant voor het onderzoek wordt beschouwd, werd niet toegelicht.
De Beleidsregel 2013 werd ruim een jaar na inwerkingtreding geëvalueerd door de commissie Casteleijn in opdracht van Defensie. 12 De rol van de commandant was benoemd als een van de knelpunten in het VGB-beleid, en is daarom specifiek in de evaluatie meegenomen. Deze commissie signaleerde in haar rapport dat commandanten van mening waren dat hun rol bij veiligheidsonderzoeken onvoldoende tot zijn recht kwam. 'De commissie constateert dat dit enerzijds komt doordat commandanten onvoldoende geïnformeerd zijn en anderzijds omdat onduidelijk is ten aanzien van welke aspecten zijn (sic) zienswijze de besluitvorming kan beïnvloeden.'13 Omdat commandanten zich onvoldoende realiseerden welke informatie relevant kan zijn bij de beoordeling in een veiligheidsonderzoek, kan het indienen van een zienswijze tot onjuiste verwachtingen bij zowel de commandant als de medewerker leiden, zo stelde de commissie vast. Commandanten beperkten zich in de zienswijze vaak tot het functioneren en persoonlijke verdiensten van de medewerker, maar deze (rechtspositionele) aspecten geven geen antwoord op de vraag die centraal staat in het veiligheidsonderzoek. Deze argumenten konden (en kunnen overigens nog steeds) met standaardoverwegingen worden afgedaan in een besluit tot intrekking van de VGB.
De commissie heeft een aantal aanbevelingen gedaan ten aanzien van de rol van de commandant. Eén daarvan behelsde het onderzoeken hoe de informatiepositie van de commandant kan worden verbeterd, zodat hij in staat gesteld zou worden om zijn rol goed te kunnen uitoefenen. Ook adviseerde de commissie om een verplichting voor de MIVD op te nemen om in alle gevallen bij het voornemen tot intrekking van de VGB de commandant te vragen om een zienswijze. De grond van de intrekking zou dus niet meer bepalen of al dan niet een zienswijze gevraagd werd. Daarbij werd geadviseerd om een handleiding op te stellen waarin de uitoefening van de rol van de commandant uiteen wordt gezet.
Naar aanleiding van aanbevelingen van de commissie Casteleijn besloot de minister van Defensie maatregelen te treffen in het VGB- beleid. Ter implementatie van (een aantal van) de maatregelen zou de Beleidsregel 2013 herzien worden, zo meldde de minister in oktober 2015 aan de Tweede Kamer.14 Kort daarna werd het streven bekend gemaakt om de gemeenschappelijke organisatie-eenheid van de AIVD en de MIVD op het gebied van veiligheidsonderzoeken per 1 juli 2017 van start te laten gaan.15 Uniformering van veiligheidsonderzoeken maakte een afzonderlijke herziening van de Beleidsregel 2013 van Defensie overbodig; bij de uniformering zou aandacht worden besteed aan Defensiespecifieke kenmerken.16 Dit heeft geleid tot inwerkingtreding van de gezamenlijke Beleidsregel veiligheidsonderzoeken per 1 maart 2018, waar in de inleiding naar is verwezen. Gelijktijdig met de inwerkingtreding van deze beleidsregel is in navolging van het advies van de commissie Casteleijn de 'Handleiding voor commandanten bij weigering of intrekking VGB' (hierna: Handleiding) intern Defensie gepubliceerd.17 In de Handleiding, die beknopte informatie bevat, wordt een aantal onderwerpen benoemd die in de zienswijze aan bod kunnen komen. Verder wordt commandanten aangeraden om voorafgaand aan het opstellen van de zienswijze met de medewerker in gesprek te gaan, omdat de commandant vanwege privacyredenen niet geïnformeerd wordt over de redenen tot intrekking van de VGB.
3. De zienswijze commandant in jurisprudentie
Het belang van de zienswijze commandant wordt in 2014 ook door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) erkend. De Afdeling boog zich over een zaak van een militair die in 2010 veroordeeld was tot primair 150 uur werkstraf subsidiair 75 dagen hechtenis, vanwege zware mishandeling. In haar uitspraak stelt de Afdeling dat niet enkel de opgelegde straf of maatregel bepalend is voor de vraag of een verklaring van geen bezwaar moet worden ingetrokken. Het bestuursorgaan moet onderzoeken of 'specifieke omstandigheden' van het geval relevant zijn voor de beoordeling of betrokkene niet onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen. De Afdeling overweegt daarbij dat de mening van de commandant over de betrokkene in voormelde beoordeling van belang kan zijn.18 Na vernietiging van het besluit op bezwaar door de Afdeling met een bestuurlijke lus en een daaropvolgend nieuw besluit op bezwaar door de minister van Defensie, specificeert de Afdeling in haar tweede uitspraak in deze zaak op 30 maart 2016 wat zij verstaat onder de 'specifieke omstandigheden'.19 Volgens de Afdeling dient in het beoordelingskader van het veiligheidsonderzoek in ieder geval te worden meegenomen 'de in het geding zijnde specifieke vertrouwensfunctie, de omstandigheden waaronder het strafbare feit is gepleegd, de vraag of betrokkene nadien met justitie en politie in aanraking is gekomen, de tijd die is verstreken sinds de onherroepelijke veroordeling en het functioneren van betrokkene'. Deze elementen dienen niet in het kader van een beoordeling in de zin van artikel 4:84 Algemene wet bestuursrecht te worden beschouwd20, maar moeten worden meegenomen in de beantwoording van de vraag of sprake is van onvoldoende waarborgen als bedoeld in de Wet veiligheidsonderzoeken.21 De zienswijze van een commandant zal doorgaans in ieder geval een oordeel over het functioneren van betrokkene bevatten, en in dat geval is de MIVD dus gehouden om dit bij de beoordeling te betrekken.22
Op welke wijze het 'functioneren van betrokkene' in een zienswijze commandant relevant kan zijn voor de beoordeling, komt in een uitspraak van de Afdeling van 3 juli 2019 naar voren. Deze zaak betrof een militair die was veroordeeld tot 120 uur werkstraf voor poging tot zware mishandeling, gepleegd in 2009. In 2016 besloot de minister tot weigering van de VGB op niveau B en tot intrekking van de VGB op niveau C. De Afdeling verklaart het hoger beroep gegrond wegens strijd met het motiveringsbeginsel. Onder verwijzing naar haar uitspraak van 30 maart 2016, stelt de Afdeling dat zowel het tijdsverloop – tussen het besluit op bezwaar en de pleegdatum van het strafbare feit zat bijna 7,5 jaar, waarin betrokkene niet in aanraking was gekomen met politie en justitie – als het functioneren van betrokkene onvoldoende in de heroverweging in bezwaar is betrokken. Ten aanzien van het functioneren van de militair wordt overwogen dat :
'(…) de minister ten onrechte niet in de beoordeling betrokken dat [appellant] blijkens de zienswijze van zijn leidinggevenden in de periode van ruim zesenhalf jaar tussen het strafbare feit en het besluit van 15 januari 2016 als militair goed en betrouwbaar heeft gefunctioneerd en plichtsbesef en verantwoordelijkheidsgevoel heeft getoond, ook met betrekking tot de door hem in het verleden gemaakte fouten. [appellant] voert terecht aan dat zijn commandanten zich niet alleen hebben uitgelaten over zijn vakinhoudelijk functioneren, maar ook over hoe hij zich als militair heeft gedragen en of hij zijn vertrouwensfunctie onder alle omstandigheden getrouwelijk kan volbrengen.' 23
Hieruit valt op te maken dat in casu de zienswijze van de commandant meer behelsde dan enkel de beantwoording van de vraag of de medewerker goed functioneert. Blijkens deze uitspraak is in de zienswijze van de commandant ook het verband gelegd tussen het functioneren van betrokkene en het specifieke veiligheidsrisico. Dit aspect had daarom moeten worden betrokken in de beoordeling, zo oordeelt de Afdeling.
4. Praktijk
In de praktijk maakt een derde van de commandanten gebruik van de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen. Dit leidt in veel gevallen niet tot een andere conclusie in het veiligheidsonderzoek. Daarbij valt het op dat hetgeen de commandant aanvoert dikwijls geen relatie heeft met het risico dat de UVO heeft onderkend. In de Handleiding commandanten wordt gesteld dat het moet gaan om 'specifieke informatie die van belang is bij de beoordeling van het veiligheidsonderzoek'. Dat kan per geval verschillen en maakt het dus – zo laat de praktijk ook zien – lastig voor een commandant om in te schatten welke informatie in een specifieke casus van belang is of kan zijn. Dit vereist in ieder geval inspanning van de zijde van de commandant, door het gesprek met betrokkene aan te gaan.
In deze paragraaf wordt ten aanzien van de twee wettelijke intrekkingsgronden (1. onvoldoende waarborgen en 2. onvoldoende gegevens om een oordeel te vormen over de vraag of er onvoldoende waarborgen zijn ingevolge artikel 10 van de Wvo) beschreven welke informatie relevant kan zijn in het veiligheidsonderzoek. De voorbeelden dienen enkel ter illustratie. Het is van belang om te benadrukken dat het volgen van die voorbeelden geenszins een garantie is dat een zienswijze van een commandant tot een andere uitkomst in het veiligheidsonderzoek leidt. De UVO kan beschikken over informatie die niet bekend is bij de commandant, maar die wel doorslaggevend is in het veiligheidsonderzoek. Ook kan de aard van het strafbare feit of de gedraging dusdanig ernstig zijn, dat de (positieve) informatie die een commandant verstrekt daar onvoldoende tegen opweegt om alsnog een VGB af te geven. De bescherming van nationale veiligheid staat daaraan dan in de weg.
De zienswijze van een commandant wordt evenwel altijd meegewogen in het veiligheidsonderzoek. In het definitieve besluit dat betrokkene ontvangt, wordt de zienswijze kort beschreven en wordt gemotiveerd op welke wijze de zienswijze is betrokken in de beoordeling.
Onvoldoende waarborgen
Wanneer het voornemen bestaat om een VGB in te trekken op grond van de conclusie dat er sprake is van onvoldoende waarborgen (vanwege justitiële gegevens of persoonlijke gedragingen en omstandigheden)24 dat betrokkene onder alle omstandigheden de vertrouwensfunctie getrouwelijk zal vervullen, komt het voor dat de zienswijze van de commandant aanleiding geeft tot het herzien van de uitkomst van het veiligheidsonderzoek.25 Dit betreft veelal gevallen waarin sprake is van een intrekking op basis van justitiële gegevens, maar het wel gaat om een eenmalig gepleegd strafbaar feit. Wanneer sprake is van recidive of ernstige strafbare feiten onthoudt een commandant zich doorgaans van het indienen van een zienswijze en kan al een rechtspositioneel traject tot ontslag op grond van wangedrag zijn gestart. Wanneer daarentegen sprake is van een incident, kan het relevant zijn als een commandant de UVO informeert over de manier waarop betrokkene daarmee is omgegaan. Elementen die daarbij meegenomen kunnen worden zijn of de medewerker uit eigen beweging aan de commandant heeft verteld wat er gebeurd is (eerlijkheid), of hij sinds het incident ander gedrag heeft laten zien (veiligheidsbewustzijn) en of betrokkene berouw heeft getoond en blijk geeft van zelfreflectie (integriteit en kans op herhaling). Indien de betreffende medewerker hulp heeft gezocht naar aanleiding van het incident of als hij sinds het voorval duidelijk een andere houding heeft laten zien, is ook dat relevante informatie voor het veiligheidsonderzoek om een oordeel te vormen over de mogelijke waarborgen dat betrokkene de vertrouwensfunctie getrouwelijk zal vervullen. Hierbij valt te denken aan de zienswijze waarin de commandant aangeeft dat betrokkene niet langer alcohol nuttigt in het bijzijn van collega's, nadat de medewerker zich (eenmalig) schuldig had gemaakt aan uitgaansgeweld onder invloed van alcohol.
Het geconstateerde veiligheidsrisico in relatie tot de functie
Aangezien de commandant bij uitstek op de hoogte is van de specifieke werkzaamheden van betrokkene, biedt de zienswijze tevens de mogelijkheid om uit te leggen waarom hetgeen in het veiligheidsonderzoek is geconcludeerd geen veiligheidsrisico (meer) oplevert in de uitoefening van de functie. Dit kan gelden ten aanzien van justitiële gegevens, maar ook voor bepaalde persoonlijke gedragingen en omstandigheden. Ter illustratie: uit het veiligheidsonderzoek blijkt dat betrokkene, die werkzaam is als junior inkoper, schulden heeft. Het hebben van schulden kan iemand chantabel maken. Ook vormt het een indicatie dat betrokkene niet goed met geld om kan gaan. Beide elementen maken betrokkene kwetsbaar in de uitoefening van diens vertrouwensfunctie. In dit voorbeeld geeft betrokkene zelf in zijn zienswijze al aan dat hij betalingsregelingen heeft getroffen en hulp krijgt (al dan niet van Defensie) bij het oplossen van zijn schulden. Als voorts uit de zienswijze commandant blijkt dat de financiële problemen in de praktijk niet leiden tot een veiligheidsrisico, omdat een collega altijd de handelingen van betrokkene moet fiatteren, kan dit een reden zijn voor de UVO om haar eerdere voornemen tot intrekking van de VGB te herzien.
In de Leidraad Persoonlijke gedragingen en Omstandigheden staat uitvoerig beschreven welke criteria en indicatoren worden meegewogen in een veiligheidsonderzoek. Het is commandanten (en diens adviseurs) aan te raden om aan de hand van het kader dat deze Leidraad biedt, een zienswijze op te stellen wanneer er sprake is van een voornemen tot intrekking op grond van persoonlijke gedragingen en omstandigheden.
Een zienswijze waarin de commandant enkel stelt dat betrokkene altijd uitstekend functioneert en een goede medewerker is, leidt doorgaans niet tot het herzien van het voornemen. Hoewel goed functioneren positief is, staat de vraag naar dit functioneren niet centraal in het veiligheidsonderzoek. De relatie tussen het functioneren van betrokkene en hetgeen hem wordt tegengeworpen in het veiligheidsonderzoek ontbreekt dan. Blijkens de eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling van 3 juli 2019, is het van belang om dit verband te leggen bij de invulling van het criterium 'functioneren van betrokkene'.
Onvoldoende gegevens
Wanneer het veiligheidsonderzoek onvoldoende gegevens heeft opgeleverd vanwege langdurig verblijf in het buitenland door betrokkene (en/of diens partner) om een oordeel te geven over het al dan niet getrouwelijk kunnen vervullen van de beoogde vertrouwensfunctie, zal het indienen van een zienswijze niet leiden tot een andere conclusie. Het komt ook niet vaak voor dat commandanten in deze gevallen een zienswijze indienen. Wanneer dat wel gebeurt, wordt in de zienswijze doorgaans gesteld dat betrokkene (bijna) niet in aanraking komt met gerubriceerde informatie. Daarom zouden de mogelijke veiligheidsrisico's niet of beperkt aanwezig zijn. Deze informatie zal niet leiden tot afgifte van een VGB, want het verandert immers niets aan het feit dat het veiligheidsonderzoek onvoldoende gegevens heeft opgeleverd vanwege langdurig verblijf in het buitenland. Daarnaast roept het de vraag op of het veiligheidsmachtigingsniveau in dat geval niet geherwaardeerd zou moeten worden. Daarom vormt een dergelijke zienswijze een haakje voor de commandant om de mogelijkheid te verkennen om betrokkene (tijdelijk) op een functie met veiligheidsmachtigingsniveau C te plaatsen. In een functie op veiligheidsmachtigingsniveau C wordt het ontbreken van gegevens over de partner betrokkene niet tegengeworpen; daarnaast geldt ten aanzien van de medewerker zelf dat slechts over een kortere periode gegevens beschikbaar dienen te zijn. Wanneer commandanten geconfronteerd worden met een intrekking van de VGB op grond van onvoldoende gegevens, is het vanuit het oogpunt van goed werkgeverschap commandanten aan te raden om (in plaats van het indienen van een zienswijze) na te (laten) gaan of aan de functie die betrokkene bekleedt wellicht een lager veiligheidsmachtigingsniveau gekoppeld kan worden, door herwaardering van het veiligheidsmachtigingsniveau van de functie of wijziging van het takenpakket.26
Het komt ook voor dat het veiligheidsonderzoek onvoldoende gegevens heeft opgeleverd omdat betrokkene niet bereid is om door de UVO verzochte informatie te overleggen, zoals financiële overzichten. In die gevallen zal een zienswijze van een commandant eveneens niet in de benodigde informatie kunnen voorzien, maar kan de commandant wel een rol spelen in het veiligheidsonderzoek door met de medewerker te spreken over zijn overwegingen om de gegevens al dan niet te verstrekken en te bezien of betrokkene wellicht hulp nodig heeft.
5. Overweging
Het kan frustrerend zijn voor een commandant als diens beeld ten aanzien van betrokkene en/of de mogelijke veiligheidsrisico's niet leidt tot een andere uitkomst in het veiligheidsonderzoek. De vraag komt op of het in alle gevallen wenselijk is dat een commandant wordt verzocht om een zienswijze in te dienen. Er zou ook voor gekozen kunnen worden om de commandant enkel als informant te betrekken in een veiligheidsonderzoek. Hiermee wordt voorkomen dat er tijd en moeite wordt gestopt in het opstellen van een zienswijze commandant die – ofwel vanwege de inhoud van de zienswijze ofwel vanwege de overige beschikbare informatie uit het veiligheidsonderzoek – bij voorbaat niet zal leiden tot een heroverweging. De UVO zou dan de commandant enkel benaderen wanneer er voor het veiligheidsonderzoek specifieke informatie nodig is over gedragingen van betrokkene. Op die manier kan veel gerichter informatie worden verkregen dan dat in de huidige praktijk middels de zienswijze het geval is. Deze handelswijze zou in feite de ontwikkelingen die de zienswijze commandant het afgelopen decennium heeft doorgemaakt, terugdraaien. Een nadeel is dan ook dat er gevallen denkbaar zijn waarin een commandant (ten onrechte) niet als informant wordt gesproken, terwijl zijn ervaringen met betrokkene wel tot een andere uitkomst van het veiligheidsonderzoek hadden kunnen leiden.
Gelet op de ingrijpende gevolgen van een intrekking van een VGB, het verliezen van een functie en mogelijk van een baan, lijkt het niet standaard betrekken van de visie van de commandant onwenselijk. Het zou meer lonen om commandanten te ondersteunen bij het opstellen van een zienswijze. Daartoe is een aanzet gedaan met de Handleiding voor commandanten. Voor het opstellen van een inhoudelijk relevante zienswijze is het noodzakelijk dat een commandant allereerst inzicht heeft in de redenen die hebben geleid tot het voornemen tot intrekking van de VGB en de kwetsbaarheden van de functie. Kort gezegd; de medewerker moet bereid zijn om het (personeelsvertrouwelijke) besluit dat hij heeft ontvangen, te delen met de commandant. Vervolgens kan het nog van belang zijn dat de commandant over de inhoud van dit besluit een gesprek voert met de medewerker, zodat eventuele informatie die verband houdt met het door de UVO geconstateerde veiligheidsrisico, naar voren kan komen. Het vergt dus nogal wat tijd en moeite van een commandant om een goede zienswijze in te dienen. Gelet op de gevolgen van een intrekking VGB van een medewerker, mag dit uit het oogpunt van goed werkgeverschap wel van een commandant worden verwacht.
Tot slot valt te overwegen om, in tegenstelling tot de huidige praktijk, de commandanten niet om een zienswijze te vragen wanneer het voornemen tot intrekking is gebaseerd op onvoldoende gegevens. Zoals eerder gesteld, zouden commandanten in die gevallen beter hun inspanningen kunnen richten op het vinden van een (tijdelijke) oplossing voor betrokkene op een lager veiligheidsmachtigingsniveau of op het bewegen van betrokkene om alsnog medewerking te verlenen aan het veiligheidsonderzoek door de verzochte gegevens te overleggen.