Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7899/TA, 17 december 2020, beroep
Uitspraakdatum:17-12-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer          R-20/7899/TA

    

           

Betreft [klager]

Datum 17 december 2020

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen het niet uitbreiden (qua duur of afbouw van toezicht) van de bezoekregeling met zijn vriendin.

De beklagcommissie bij FPC De Rooyse Wissel te Venray (hierna: de instelling) heeft op 12 augustus 2020 het beklag ongegrond verklaard (RV2020/63). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. H.M.W. Daamen, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en mw. mr. V. Schoofs, jurist bij de instelling, gehoord op de digitale zitting van 13 november 2020. Het lid drs. A.C. Djadoenath was niet bij de zitting aanwezig. Mw. L.E.M. Meekenkamp, secretaris bij de RSJ, was als toehoorder aanwezig.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Er is sprake van een bestendige relatie tussen klager en zijn vriendin. Voor klagers vrijheidsbeneming waren hij en zijn vriendin al twee jaar samen. Toen hebben zij ook een kind gekregen. Er is nimmer gebleken van enig delictgedrag van klager richting zijn vriendin. Klager betwist dat de relatie en de toegestane mate van intimiteit een belangrijk onderdeel uitmaken van zijn behandeling. In hetgeen de kliniek naar voren heeft gebracht, voert de bescherming van klagers vriendin de boventoon, terwijl zij uitdrukkelijk aangeeft die bescherming niet te wensen. Er zijn geen concrete feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat die bescherming noodzakelijk is.

De instelling weigert te concretiseren aan welke afspraken met betrekking tot lichamelijke intimiteit klager zich eerder niet zou hebben gehouden. Klager heeft hoogstens enigszins tegen haar aan gezeten of een hand op haar knie gelegd en dat zou dan in mei 2019 zijn geweest, dus ruim vóór het eerdere beklag en beroep (RSJ 15 juni 2020, R-20/6143/TA).

Aan de gewenste onderzoeken had meer prioriteit gegeven moeten worden, als de relatie daadwerkelijk een belangrijk onderdeel van de behandeling zou zijn. Klager is al in april 2019 in FPC De Rooyse Wissel geplaatst. Klager heeft tbs voor het bezit van kinderporno (waar zijn vriendin niets mee te maken heeft gehad). Hij heeft niemand misbruikt. Het hoge recidiverisico wijst dus niet direct op gevaar voor klagers vriendin. Dat gevaar is niet concreet gemaakt. Er is sprake van een gemaximeerde tbs. Klager heeft nog niet of nauwelijks behandeling ontvangen die is gericht op de diagnoses (pedofilie en een autismespectrumstoornis).

Een inbreuk op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) dient noodzakelijk te zijn, ook als de inbreuk onder de behandeling wordt geschaard. Die noodzaak is er niet (meer). De inbreuk is (subsidiair) niet proportioneel, mede gelet op de beperkingen die een tbs-maatregel met dwangverpleging sowieso al met zich meebrengt.

De instelling heeft sinds het vorige beklag geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd, terwijl de feiten toen ook al gedateerd waren. De vrees van de instelling is subjectief. Klager wordt kennelijk niet vertrouwd, maar de instelling geeft niet aan wat er moet gebeuren om het vertrouwen te herstellen. Klager betwist dat hij niet open zou zijn over zijn relatie. Bij het Stable-Static-Acute-onderzoek (SSA-onderzoek) werd klager steeds gevraagd of hij niet ‘dit of dat’ voelt en dat hij dat moet toegeven, ook als dat gewoonweg niet zo is.

Doordat toezicht noodzakelijk wordt gevonden, kan de duur van het bezoek niet worden uitgebreid (omdat dit te arbeidsintensief is). De lange reistijd van klagers vriendin staat niet in verhouding tot de duur van het bezoek van één uur.

Overgelegd is een verklaring van klagers vriendin van 28 augustus 2020, waarin zij meldt dat zij tijdens bezoekmomenten op zaterdagen, zondagen en woensdagen wenst om geheel alleen met klager te zijn. Zij voelt zich veilig bij klager, maar voelt zich niet op haar gemak als er een sociotherapeut bij het bezoek aanwezig is. Klagers vriendin gebruikt al lange tijd anticonceptie, omdat dat wordt gevraagd, ook al zijn zij en klager niet van plan om seks te hebben.

Als klager vraagt waarom het bezoek begeleid is, dan krijgt hij alleen maar te horen dat die discussie niet gevoerd hoeft te worden, omdat hij wel weet hoe het zit. Degene die onderzoek heeft gedaan naar klagers relatie, meent dat er niets opvallends is en dat klager en zijn vriendin elkaar goed aanvullen. Het personeel lijkt het onderling ook niet eens te zijn over deze casus, want klager krijgt van hen tegenstrijdige berichten.

 

Standpunt van het hoofd van de instelling

De huidige stand van zaken is dat klager sinds enkele maanden systeemtherapie krijgt, waarbij ook zijn vriendin aansluit. Daarin wordt geprobeerd een beter beeld te krijgen van hun relatie. De risico’s liggen bij klager niet aan de oppervlakte, dus wordt nader onderzoek noodzakelijk gevonden. De coronamaatregelen hebben dit bemoeilijkt, maar er wordt dus wel onderzoek gedaan. Zolang dat onderzoek niet is afgerond, wordt het niet verantwoord gevonden om onbegeleid, langer durend bezoek toe te staan.

De instantie die klagers vriendin begeleidt, Radar, stond aanvankelijk onwelwillend tegenover systeemtherapie, omdat vraagtekens bestonden bij de geschiktheid van klagers vriendin daarvoor, maar inmiddels is zij een paar keer aangesloten. Het is moeilijk om perspectief te bieden, temeer nu uit een recente risicotaxatie naar voren is gekomen dat bij klager sprake is van een hoog recidiverisico. Als klager volledige openheid biedt over de relatie en over zijn delictgedrag, dan kan behandeling daarop worden toegespitst en dan zou onbegeleid bezoek op termijn tot de mogelijkheden behoren. Maar ook dan zou het nog kunnen dat onbegeleid bezoek niet verantwoord wordt geacht.

 

3. De beoordeling

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Voor dat oordeel verwijst zij in de eerste plaats naar haar overwegingen in de (recente) uitspraak RSJ 15 juni 2020, R 20/6143/TA. De beroepscommissie vindt het in aanvulling daarop niet onredelijk dat het onderzoek nog voortduurt, mede gelet op het feit dat de relatie ook nu nog onderwerp is van onderzoek en behandeling, onder meer door klager en zijn vriendin samen te laten deelnemen aan systeemtherapie. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, met aanvulling van de gronden.

 

 

Deze uitspraak is op 17 december 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. M.J.H. van den Hombergh, voorzitter, drs. A.C. Djadoenath en mr. drs. L.C. Mulder, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven