Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7484/GB, 17 december 2020, beroep
Uitspraakdatum:17-12-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/7484/GB

    

           

Betreft [klager]

Datum 17 december 2020

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot deelname aan een penitentiair programma (PP).

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 3 juli 2020 afgewezen.

Klagers raadsman, mr. O.P. Kuit, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft in zijn beroepschrift de gang van zaken omtrent zijn eerdere deelname aan een PP beschreven. Kort gezegd komt het erop neer dat klager vanaf 2 maart 2020 aan een PP heeft deelgenomen en dat zijn deelname aan het PP – in verband met door klager begane overtredingen – op 16 april 2020 is beëindigd. Hoewel de reclassering op 14 april 2020 heeft geadviseerd klager in de inrichting terug te plaatsen, gaf zij ook aan dat – indien er niet tot terugplaatsing van klager zou worden besloten – er nog voldoende mogelijkheden zijn om het toezicht voort te zetten, nu de reclassering verwacht dat klager zich aan de behandelafspraken zal houden. De enige resterende zorg van de reclassering is in hoeverre klager (opnieuw) de grenzen van de regels zal opzoeken. Desalniettemin heeft verweerder beslist klager terug te plaatsen in de inrichting. Klager heeft destijds tegen de beslissing tot terugplaatsing geen rechtsmiddel aangewend.

Uit het ‘overzicht multidisciplinair overleg’ blijkt dat klager zich sinds zijn terugplaatsing aan alle voorwaarden heeft gehouden en aan alle regels heeft meegewerkt. Er zijn geen incidenten geweest, klager scoort negatief op urinecontroles en klagers gedrag is als “groen” aangemerkt.

Het advies van de reclassering laat niets aan duidelijkheid te wensen over. Behoud van werk, inkomen en perspectief op verhuizen naar een locatie buiten het kamp – en daarmee het voorkomen van toekomstige problemen – zijn urgent om recidive te voorkomen. Gezien het feit dat klagers detentie spoedig zal eindigen en begeleiding niet in het kader van een voorwaardelijke invrijheidsstelling zal kunnen plaatsvinden, is het herstarten van het PP de enige mogelijkheid om recidive te voorkomen. Klager kan bij het herstarten van het PP opnieuw en onmiddellijk aan de slag bij zijn werkgever en er zijn voldoende waarborgen in de vorm van bijzondere voorwaarden waaraan klager ook in het verleden aantoonbaar heeft meegewerkt.

Voor wat betreft het locatiegebod is de situatie verbeterd, nu de gemeente vanaf 25 juni 2020 toestemming heeft gegeven voor bewoning van de loods. Het locatiegebod kan dus probleemloos worden gehanteerd. Volgens de reclassering betrof klagers eerdere schending van het locatiegebod een overschrijding van slechts enkele meters van de cirkel. De cirkel was dusdanig onduidelijk/grofmazig op de kaart aangegeven, dat het locatiegebod voor klager onmogelijk duidelijk kon zijn. Klager is inmiddels een beter leesbare kaart verstrekt en sindsdien hebben er zich geen overtredingen van het locatiegebod meer voorgedaan.

Uit de testuitslag van 7 mei 2020 is gebleken dat klager bij zijn aanhouding op 10 maart 2020 geen cocaïne had gebruikt. Er is dus slechts sprake van één positieve uitslag bij controle binnen het PP en deze positieve uitslag wordt door klager betwist. Klager is ook in de inrichting niet meer positief getest. Ten aanzien van het middelengebruik bestaan er dus geen beperkingen (meer). Daarnaast is het volgens de reclassering van belang dat klager zo snel mogelijk met zijn agressietraining kan beginnen.

Tegenover het negatieve advies van het Openbaar Ministerie (OM) staan de positieve adviezen van de reclassering en de politie. Het is voor klager niet duidelijk op basis waarvan het OM tot een negatief advies is gekomen, nu hij niet beschikt over een afschrift van dit advies.

De bestreden beslissing bevat geen enkele inhoudelijke onderbouwing of afweging van standpunten en/of belangen. De enkele opmerking in de bestreden beslissing dat klager op basis van zijn eerdere terugplaatsing geen geschikte kandidaat is voor deelname aan een PP is geen overweging, maar een conclusie zonder enige argumentatie. De bestreden beslissing is onvoldoende gemotiveerd.

Klager wenst te worden gehoord.

 

Standpunt van verweerder

Klagers verzoek tot deelname aan een PP is afgewezen, omdat hij – gedurende zijn deelname aan het PP eerder dit jaar – heeft aangetoond dat hij onvoldoende verantwoordelijkheid neemt voor zijn eigen traject, nu hij zich meerdere keren niet aan de voorwaarden van het PP heeft gehouden. Zo heeft hij tijdens zijn deelname aan het PP tweemaal harddrugs gebruikt, is hij wegens een overtreding aangehouden door de politie en heeft hij zich twee keer niet gehouden aan het opgelegde locatiegebod.

Voor wat betreft het huidige verzoek tot deelname aan een PP is er geen dagbesteding en verweerder heeft van de inrichting vernomen dat klager zich niet heeft ingezet voor zijn eigen re-integratietraject.

 

3. De beoordeling

Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Dit verzoek is niet onderbouwd, terwijl de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.

Klager is sinds 29 augustus 2017 gedetineerd. Ten tijde van de bestreden beslissing was hij voorlopig gehecht vanwege een in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraf van vijf jaar met aftrek, wegens een poging tot doodslag, meermalen gepleegd, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, overtreding van de Wet wapens en munitie en vernieling, meermalen gepleegd. De (fictieve) einddatum van klagers detentie was op grond van deze informatie bepaald op 29 december 2020. De beroepscommissie heeft echter ook kennisgenomen van het op 11 november 2020 gewezen en gepubliceerd arrest van het gerechtshof Den Haag waarin klager is veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar met aftrek, wegens een poging tot doodslag, meermalen gepleegd, een poging tot zware mishandeling, overtreding van de Wet wapens en munitie en vernieling, meermalen gepleegd (Gerechtshof Den Haag 11 november 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:2118).

Op grond van artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) en artikel 7 van de Penitentiaire maatregel (Pm) komen voor deelname aan een PP gedetineerden in aanmerking:

-    aan wie een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;

-    die vijf zesde deel van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan;

-    die een strafrestant hebben van minimaal vier weken en maximaal een jaar;

-    die beschikken over een aanvaardbaar verblijfadres; en

-    die hebben verklaard om bereid te zijn zich te houden aan de voorwaarden van het PP.

 

Op grond van deze artikelen spelen ook de volgende aspecten een rol:

-    de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict;

-    het detentieverloop (waaronder het gedrag van de gedetineerde, het nakomen van afspraken door de gedetineerde en zijn gemotiveerdheid);

-    het gevaar voor recidive;

-    de mate waarin de gedetineerde in staat zal zijn om te gaan met de vrijheden tijdens zijn deelname aan het PP;

-    de geschiktheid van de gedetineerde voor deelname aan een PP;

-    de mate van onzekerheid over de datum van invrijheidstelling; en

-    eventuele andere omstandigheden die zich tegen deelname verzetten.

Bij de beoordeling moeten ook de belangen van slachtoffers en nabestaanden worden meegewogen.

 

Een gedetineerde komt op z’n vroegst pas in aanmerking voor deelname aan een PP als zijn strafrestant maximaal een jaar is. De einddatum van klagers detentie zal op grond van het hiervoor aangehaalde arrest van het gerechtshof Den Haag verschuiven. Klagers strafrestant is in dat geval langer dan een jaar. De afwijzing van klagers verzoek kan alleen daarom al niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 17 december 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. C. Fetter, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. S. van Noordt, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven