Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5251/GA, 26 maart 2021, beroep
Uitspraakdatum:26-03-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-19/5251/GA

 

Betreft [Klager]

Datum 26 maart 2021

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen:

a.  een disciplinaire straf van vier dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege het intimideren en bedreigen van een personeelslid, ingaande op 30 september 2019;

b.  de omstandigheid dat hem zijn baan als reiniger is ontnomen.

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Arnhem heeft op 8 november 2019 het beklag onder a. ongegrond verklaard (A-2019-403). De beklagcommissie heeft geen oordeel gegeven over het beklag onder b. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. T.S. van der Horst, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de PI Arnhem (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten. Bij brieven van 20 januari, 29 januari en 5 februari 2020 heeft de raadsman het standpunt nader toegelicht. De directeur heeft bij schrijven van 27 januari en 3 februari 2020 haar standpunt nader toegelicht.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Beklag a.

De beslissing om aan klager een disciplinaire straf op te leggen is onvoldoende gemotiveerd, waarmee de schijn van vooringenomenheid wordt gewekt. De directeur heeft niet toegelicht waarom de lezing van het personeelslid wordt gevolgd, terwijl klager vanaf het begin de inhoud van het schriftelijk verslag heeft betwist en zijn celgenoot bij de directeur de lezing van het personeelslid heeft weersproken.

Daarnaast heeft de directeur haar onderzoeks- en motiveringsplicht geschonden, omdat het verzoek om het inwinnen van nadere inlichtingen bij het personeel dat ook bij de celinspectie betrokken was, ongemotiveerd is afgewezen. Het zonder kenbare motivering weigeren om nadere informatie in te winnen is in strijd met de beginselen van een eerlijk proces. Bij een verzoek tot het inwinnen van nadere inlichtingen, waaruit de (on)rechtmatigheid van het opleggen van een disciplinaire straf kan volgen, mag – zeker gelet op de omstandigheden van dit geval – van de directeur worden verwacht dat daaraan gehoor wordt gegeven om een eerlijk proces te kunnen garanderen. Temeer omdat aan het schriftelijk verslag in beginsel veel bewijswaarde wordt toegekend. In dit verband wordt opgemerkt dat de beklagcommissie de lat voor het inwinnen van inlichtingen bij andere personen, zoals bepaald in artikel 64, vierde lid van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), te hoog heeft gelegd.

Dat de directeur in beroep aanleiding heeft gezien om nadere verklaringen van het personeelslid in te brengen, moet worden aangemerkt als mosterd na de maaltijd. Sinds het voorval zijn ruim drie maanden verstreken en vanaf het begin is geweigerd om nadere inlichtingen in te winnen of anderszins onderzoek te laten verrichten. Op het moment dat wordt beslist tot oplegging van een disciplinaire straf, dient het dossier volledig en juist te zijn om die straf te kunnen rechtvaardigen. Bovendien schetst het personeelslid met zijn aanvullende verklaringen diverse scenario’s, waardoor de gang van zaken omtrent het voorval niet wordt verduidelijkt.

Beklag b.

Tot slot is klager de functie als reiniger ontnomen. Nu hierover geen schriftelijke beslissing is genomen, ontbreekt hieraan een feitelijke grondslag. Verzocht wordt om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen en te bepalen dat de directeur hem de functie van reiniger opnieuw dient toe te kennen.

Standpunt van de directeur

Beklag a.

Uit nadere informatie van het betreffende personeelslid volgt dat de celinspectie werd gehouden na het aanslaan van de drugshond. Bij de celinspectie zijn geen verdovende middelen gevonden, maar wel een ongebruikelijke hoeveelheid aan winkelkratten van klager. Toen het personeelslid aan klager vertelde dat hij hiervoor een waarschuwing kreeg, werd klager geïrriteerd en opstandig tegen hem. Op dat moment was de cel van klager nog niet vrijgegeven. De cel zou pas worden vrijgegeven als de kratten waren verwijderd. Het personeelslid was bezig met het verwijderen van de winkelkratten, toen klager zijn cel binnenkwam. Hij sloot de celdeur en plakte het celluikje aan de binnenkant af met papier. Vervolgens kwam hij op intimiderende wijze in de persoonlijke ruimte van het personeelslid en vroeg hem of hij het zeker wist dat hij de winkelkratten ging verwijderen.

Het personeelslid is meermaals verbaal bedreigd en door de dreiging die klager uitte, besloot hij geen alarm te slaan, om de situatie te de-escaleren. Het personeelslid geeft aan dat hij een aantal winkelkratten uit de cel van klager heeft gehaald, maar dat hij vervolgens een andere collega heeft verzocht de overige winkelkratten uit de cel te verwijderen, omdat hij zich geïntimideerd voelde door klager. Samen met die andere collega heeft het personeelslid de winkelkratten naar het magazijn gebracht. De in beroep aangedragen nadere informatie van de medewerker is enkel een reactie op hetgeen klager heeft aangegeven in zijn (aanvullende) beroepschrift, waarmee invulling is gegeven aan het beginsel van hoor en wederhoor.

Beklag b.

De directeur heeft zijn standpunt inzake het beklag onder b in beroep niet kenbaar gemaakt.

3. De beoordeling

Beklag a.

Voor zover door klager is geklaagd over de procedure bij de beklagcommissie gaat de beroepscommissie hieraan voorbij, nu het beklag in beroep opnieuw ten gronde wordt beoordeeld.

Op grond van artikel 51, eerste lid, aanhef en onder a, in samenhang bezien met artikel 50, eerste lid, van de Pbw, kan de directeur een gedetineerde een disciplinaire straf opleggen van opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, indien wordt geconstateerd dat hij betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming. Op grond van artikel 51, vijfde lid, van de Pbw dient de gedetineerde verantwoordelijk te kunnen worden gesteld voor de begane feiten.

Klager ontkent de hem verweten gedragingen te hebben gepleegd. Ook is onbetwist dat de celgenoot van klager bij de directeur de lezing van de feiten door het personeelslid heeft weersproken.

In het schriftelijke verslag dat het personeelslid heeft opgemaakt is – voor zover relevant en samengevat – het volgende vermeld. Het personeelslid is met zijn collega en de hond de cel van klager binnen gegaan. Klager reageerde meteen aangevallen en zei: “Wat kijk je nou joh”. Daarop heeft hij klager de cel uit begeleid. Omdat de hond aansloeg is het personeelslid samen met zijn collega gaan zoeken. Er zijn geen verdovende middelen aangetroffen, maar er waren wel veel winkelkratten van klager op cel. Toen het personeelslid deze kratten verwijderde kwam klager de cel binnen, deed de deur achter zich dicht en plakte het luikje af met papier. Hij liep intimiderend op het personeelslid af, kwam in zijn persoonlijke ruimte en zei: “Weet je zeker dat je die kratten eraf gaat halen”. Het personeelslid verliet daarop de cel en vroeg zijn collega hem te helpen deze kratten te verwijderen. Klager was dreigend en heeft het personeelslid meerdere malen verbaal bedreigd. De celgenoot van klager was heel vriendelijk en normaal.

Uit de nadere inlichtingen van de directeur komt naar voren dat het personeelslid nadien aanvullend schriftelijk heeft verklaard. Naar het oordeel van de beroepscommissie verschillen deze (aanvullende) verklaringen van het personeelslid op enkele (essentiële) punten van het schriftelijk verslag. Zo volgt uit het schriftelijk verslag dat de celgenoot van klager bij het voorval aanwezig was, terwijl in de (eerste) aanvullende verklaring staat dat hij er niet bij was. Ook staat in het schriftelijk verslag dat het personeelslid samen met een collega de kratten heeft weggehaald. In de aanvullende verklaring staat echter dat hij direct naar de directie is gegaan en dat de collega’s de kratten hebben verwijderd.

Gelet op deze verschillen enerzijds en de stellige ontkenning van klager (daarin gesteund door zijn celgenoot) anderzijds, kan de beroepscommissie niet van de juistheid van het schriftelijk verslag uitgaan. Hiermee is de grondslag aan de beslissing van de directeur komen te ontvallen. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal deze vaststellen op (4 x €7,50) €30,-.

Beklag b.

De beroepscommissie stelt vast dat de beklagcommissie niet heeft geoordeeld over het deel van de klacht dat is gericht tegen de omstandigheid dat klager zijn baan als reiniger is ontnomen. Zij zal om proceseconomische redenen dit beklagonderdeel zelf afdoen.

Nu klager heeft gesteld dat hij zijn baan als reiniger is verloren en de directeur dit niet heeft weersproken, zal de beroepscommissie het beklag gegrond verklaren. De beroepscommissie acht het voldoende aannemelijk geworden dat het verlies van klagers baan als reiniger verband houdt met de oplegging van de disciplinaire straf, waaraan gelet op het hierboven overwogene de feitelijke grondslag is komen te ontvallen. De beroepscommissie zal aan klager een tegemoetkoming toekennen van €50,- Het verzoek van klager om te bepalen dat de directeur hem opnieuw de functie van reiniger dient toe te kennen, kan niet als alternatief voor een tegemoetkoming worden bepaald.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake het beklag onder a. gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart dit beklag gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €30,-.

De beroepscommissie verklaart het beklag onder b. gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €50,-.

 

Deze uitspraak is op 26 maart 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. T.B. Trotman, voorzitter, mr. S. Bijl en mr. J.B. Oreel, leden, bijgestaan door

mr. D.L. van Lijf, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven