Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6603/GB, 11 december 2020, beroep
Uitspraakdatum:11-12-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/6603/GB             

Betreft klager  Datum  11 december 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van klager (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot plaatsing in een Zeer Beperkt Beveiligde Inrichting (ZBBI).

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 31 maart 2020 afgewezen.

Klagers raadsman, mr. M. Jonk, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Bij het nemen van de bestreden beslissing is geen rekening gehouden met de doelstellingen van tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen, genoemd in artikel 2, tweede lid van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw). De beschikbare adviezen zijn alle positief over klagers plaatsing in een ZBBI. Klager voldoet ook aan alle voorwaarden genoemd in artikel 2 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling).

De enige reden voor afwijzing van klager verzoek, is de coronacrisis. Klager heeft uiteraard begrip voor het feit dat er maatregelen zijn getroffen, maar stelt dat artikel 2, tweede lid, van de Pbw niet uit het oog verloren dient te worden. Het is vanuit klagers oogpunt, en ook vanuit maatschappelijk oogpunt, zeer onwenselijk dat vrijheden van gedetineerden verder worden ingeperkt, zonder dat deze gefaseerd terug kunnen worden verkregen. In omliggende landen, zoals Duitsland, Frankrijk en Spanje, is een coronabeleid waarbij gedetineerden die in de laatste fase van hun detentie waren aanbeland onder voorwaarden worden vrijgelaten. Die optie doet meer recht aan het bepaalde in artikel 2, tweede lid, van de Pbw. Daarnaast wordt ook bereikt dat het aantal bewegingen in en uit de inrichtingen wordt beperkt en de kans op het ontstaan van besmettingshaarden in inrichtingen wordt verkleind. Bovendien vallen de maatregelen voor gedetineerden een stuk zwaarder uit dan voor de gemiddelde persoon in onze maatschappij.

Verweerder stelt dat vanaf 28 april 2020 nieuwe verzoeken kunnen worden gedaan. Dit betekent dat pas zes weken later - dus in juni 2020 - daadwerkelijk plaatsingen op gang zullen komen. De verwachting is echter dat de plaatsingen nog later op gang zullen komen, omdat te verwachten valt dat de maatregelen ook na 28 april 2020 gehandhaafd zullen worden.

Klager is op vrijdag 13 maart 2020 met algemeen verlof  gegaan en hij heeft ervoor gekozen om na dat weekend, waarin de maatregelen werden afgekondigd, terug te gaan naar de inrichting om verdere problemen te voorkomen. Hiermee toont hij motivatie en goede wil.

Klager verzoekt het beroep gegrond te verklaren of verzoekt, indien plaatsing in een ZBBI niet langer mogelijk is, bijvoorbeeld omdat klager ten tijde van de uitspraak deelneemt aan een penitentiair programma (PP), om een financiële tegemoetkoming.

Standpunt van verweerder

Op 1 mei 2020 heeft klager een positieve beslissing ontvangen voor deelname aan een PP. Gelet hierop heeft klager geen belang meer bij een inhoudelijke behandeling van het beroepschrift.

3. De beoordeling

Klager was sinds 25 september 2019 gedetineerd. Hij onderging een gevangenisstraf van twaalf maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek, wegens overtreding van de artikelen 11, tweede lid, en 3b van de Opiumwet en artikel 26, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie.

Uit de stukken blijkt dat klager op 1 mei 2020, dus binnen relatief korte tijd na het nemen van de bestreden beslissing, geselecteerd is voor deelname aan een PP. Per 6 mei 2020 heeft klager daadwerkelijk deelgenomen aan een PP. Verder blijkt uit informatie van het Detentiecentrum Schiphol dat klager op 19 juni 2020 in vrijheid is gesteld. In beginsel zou klager daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn beroep, omdat daarmee het belang aan zijn beroep is komen te ontvallen. Nu in beroep echter is verzocht aan klager een tegemoetkoming toe te kennen, zal de beroepscommissie het beroep alsnog inhoudelijk beoordelen.

Klagers verzoek tot plaatsing in een ZBBI is afgewezen, omdat de coronamaatregelen hieraan in de weg stonden.

Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Regeling kunnen in een ZBBI gedetineerden worden geplaatst:

-    die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen;

-    aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;

-    die, als de veroordeling onherroepelijk is, ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan;

-    die, als de veroordeling nog niet onherroepelijk is, een tijd in voorlopige hechtenis hebben doorgebracht waarvan de duur ten minste gelijk is aan de helft van de opgelegde gevangenisstraf;

-    die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres;

-    die een strafrestant hebben van minimaal zes weken en maximaal zes maanden; en

-    die zijn gepromoveerd.

Uit de toelichting op dit artikel (Stcrt. 2000, 176) blijkt dat bij plaatsing in een ZBBI de vraag centraal staat of de gedetineerde geschikt is om terug te keren in de samenleving. Dat kan uit verschillende omstandigheden worden afgeleid. Het is bijvoorbeeld van belang of de gedetineerde tijdens zijn huidige detentie al vrijheden heeft genoten, hoe die zijn verlopen en of er (daarna) incidenten zijn geweest. Gelet op het open karakter van een ZBBI moet ook rekening worden gehouden met de persoonlijkheid van de gedetineerde en de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict. Bij dit laatste moeten ook de belangen van slachtoffers en nabestaanden worden meegewogen.

Het is de beroepscommissie ambtshalve bekend dat de Dienst Justitiële Inrichtingen maatregelen heeft getroffen ter voorkoming van de (verdere) verspreiding van het coronavirus binnen het gevangeniswezen. Plaatsing in een ZBBI was niet mogelijk zolang de maatregelen van kracht waren (tot 2 augustus 2020). Verweerder heeft te kennen gegeven dat klager na opheffing van de maatregelen een nieuw verzoek tot plaatsing in een ZBBI kon indienen.

De beroepscommissie begrijpt dat de maatregelen voor klager onbevredigende gevolgen hadden, nu hij - ongeacht de vraag of hij aan de voorwaarden voor plaatsing in een ZBBI voldeed en het gedrag dat hij in de inrichting heeft vertoond - niet in een ZBBI kon worden geplaatst en daardoor een deel van zijn resocialisatie misliep.

Gelet op de geldende coronamaatregelen ten tijde van de bestreden beslissing op 31 maart 2020, waardoor plaatsing in een ZBBI feitelijk niet mogelijk was, is de beroepscommissie echter van oordeel dat de bestreden beslissing, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk aangemerkt kan worden. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 11 december 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. A. Jongsma en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door J.A. van der Veen, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven