Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4468/GA, 9 december 2020, beroep
Uitspraakdatum:09-12-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-19/4468/GA                          

Betreft [klager]            Datum 9 december 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen:

a.         de omstandigheid dat er geen onderzoek is verricht naar machtsmisbruik en discriminatie binnen de inrichting;

b.         de omstandigheid dat hij zonder rapport is ingesloten en gedurende de dag op cel heeft gezeten en

c.         dat hij pas na drie dagen een arts heeft gesproken (Ta 2019-000150).

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Ter Apel heeft op 8 augustus 2019 beklag b ongegrond verklaard en klager niet-ontvankelijk verklaard in beklag a en c. De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klager heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klager en de directeur van de PI Ter Apel (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager vindt dat hij wordt gediscrimineerd door de overeenkomst die door het afdelingshoofd is opgesteld. Het wordt hem verboden anderen te schilderen en zijn boeken worden afgenomen. Klager wil weten of het afdelingshoofd hier het recht toe heeft. De gevangenisbewakers hebben de wet overtreden omdat ze hem vier dagen lang hebben opgesloten en geen medische zorg hebben verstrekt.

Standpunt van de directeur

Het beroepschrift vormt geen reden om een nadere motivering te geven nu er geen nadere gronden zijn aangevoerd. De directeur verwijst naar de gronden in zijn verweerschrift en hetgeen bij de beklagzitting van 8 augustus 2019 is aangevoerd. Verzocht wordt de uitspraak van de beklagrechter voor wat betreft het gedeelte van de klacht waarbij klager verzoekt om onderzoek te verrichten klager niet-ontvankelijk te verklaren. Ten aanzien van de plaatsing op cel gedurende de eerste dag tijdens een ziekmelding wordt verzocht de uitspraak van de beklagrechter te vernietigen en klager alsnog niet-ontvankelijk te verklaren, nu dat ziet op een algemeen geldende regeling binnen de inrichting. 

3. De beoordeling

Ten aanzien van beklag a

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van beklag b

De directeur heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat klager zich op 22 mei 2019 officieel ziek heeft gemeld en toen ook is gezien door de medische dienst. In de huisregels onder 4.2 staat vermeld dat, indien wordt beoordeeld dat de gedetineerde niet in staat is om te werken, hij voor de rest van het dagprogramma wordt uitgesloten van deelname aan het dagprogramma. Dat houdt in dat hij tot het einde van het dagprogramma wordt ingesloten. Uit navraag is gebleken dat klager op 22 mei 2019 ’s ochtends arbeidsblok had. In deze gevallen worden de gedetineerden volgens de directeur gedurende de dag altijd in de gelegenheid gesteld om gebruik te maken van hun recht op luchten. Indien de noodzaak er is zal ook altijd de mogelijkheid geboden worden om de advocaat te bellen indien de gedetineerde hier om verzoekt.

Uit artikel 21 van de Penitentiaire Beginselenwet (Pbw) volgt dat in een regime van beperkte gemeenschap gedetineerden in de gelegenheid worden gesteld gemeenschappelijk aan activiteiten deel te nemen. Overigens houden zij zich in de voor hen persoonlijk dan wel voor de gemeenschappelijke onderbrenging van gedetineerden bestemde verblijfsruimte op. Deze bepaling komt overeen met artikel 20, tweede lid, van de Pbw voor het regime van algehele gemeenschap. Deze regel impliceert dat gedetineerden die niet aan de activiteit arbeid deelnemen mogen worden ingesloten. 

Het is niet aan de beklagrechter en de beroepscommissie om te treden in de algemeen voor een afdeling geldende regels, zolang die regels niet in strijd zijn met hogere regelgeving. Het is de beroepscommissie niet gebleken dat van dergelijke strijdigheid sprake is. Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagrechter in zoverre vernietigen en klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren. 

Ten aanzien van beklag c

Klager klaagt erover dat hij pas na drie dagen een arts te zien kreeg. Op grond van artikel 42, eerste lid van de Pbw heeft de gedetineerde recht op verzorging door een aan de inrichting verbonden arts of diens vervanger. Artikel 42, derde lid onder a. en b., van de Pbw bepaalt dat de directeur zorgdraagt dat de aan de inrichting verbonden arts of diens vervanger regelmatig beschikbaar is voor het houden van een spreekuur en op andere tijdstippen beschikbaar is, indien dit in het belang van de gezondheid van de gedetineerde noodzakelijk is. Daaruit vloeit voort dat de directeur een gedetineerde adequate toegang tot de medische dienst moet bieden. Het voorgaande betekent dat beklag over die toegang mogelijk is op grond van artikel 60, eerste lid, van de Pbw. Om proceseconomische redenen zal de beroepscommissie dit beklagonderdeel in eerste en enige instantie afdoen.

Klager stelt dat hij zich op (zondag) 19 mei 2019 niet goed voelde, dat hij van de bewaking paracetamol kreeg en zat te wachten tot hij op maandag werd opgeroepen bij de arts, maar dat dit niet is gebeurd. Op dinsdag kreeg klager koorts, werd hij misselijk en moest hij erg hoesten. Op woensdag 22 mei 2019 was er een bewaker die vroeg aan de verpleger om klager te onderzoeken. Op dezelfde dag is klager door een arts gezien. Klager is van mening dat de gevangenisbewakers de wet hebben overtreden omdat ze hem vier dagen lang hebben opgesloten en geen medische zorg hebben verstrekt.

De beroepscommissie kan op basis van de stukken niet vaststellen of de bewaarders vóór 22 mei 2019 met de medische dienst contact hebben opgenomen met betrekking tot klagers klachten. Uitgaande van de mededelingen van de directeur dat klager zich op 22 mei 2019 officieel ziek heeft gemeld en toen ook is gezien door de medische dienst is niet aannemelijk geworden dat de directeur niet aan zijn zorgplicht heeft voldaan.

Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagrechter in zoverre vernietigen, klager alsnog ontvankelijk verklaren in zijn beklag, maar dit beklag ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag a ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter.

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter inzake beklag c, verklaart klager alsnog ontvankelijk in het beklag, maar verklaart het beklag ongegrond.

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter inzake beklag b en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in dit beklag.

Deze uitspraak is op 9 december 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. J.B. Oreel en mr. A.M.G. Smit, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven