Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7797/GB, 4 november 2020, beroep
Uitspraakdatum:04-11-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/7797/GB

    

           

Betreft [klager]

Datum 4 november 2020

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 13 juli 2020 beslist klager (vanuit de Rijks Justitiële Jeugdinrichting (RJJI) De Hunnerberg te Nijmegen) te plaatsen in de gevangenis van de locatie Roermond.

Klager heeft daartegen bezwaar ingesteld. Verweerder heeft op 12 augustus 2020 het bezwaar ongegrond verklaard.

Klagers raadsman, mr. D. Koningsbloem, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Verwezen wordt naar het bezwaarschrift. Verweerder heeft eerder aan klagers raadsman te kennen gegeven dat klager niet zou worden overgeplaatst, zonder dat de RJJI De Hunnerberg daartoe zou verzoeken. In de beslissing op bezwaar staat ten onrechte niet vermeld dat de rechtbank die klager heeft veroordeeld klager beter herkent in het rapport van de psychiater dan in het rapport van de psycholoog. Er worden geen gevolgen verbonden aan het advies van de rechtbank om de gevangenisstraf ten uitvoer te leggen in een adolescentenafdeling van de gevangenis. Nu een dergelijke afdeling binnen een Penitentiaire Inrichting (PI) niet bestaat, is de plaatsing in een JJI de enige mogelijkheid.

Klagers problematiek is nog steeds actueel en dringend. Hij zit nu op de verkeerde plek. Een Extra Zorgvoorziening (EZV) is geen redelijk alternatief voor een JJI. Anders had de rechtbank dat wel vermeld. In de beslissing op bezwaar wordt niet ingegaan op hetgeen door verzoeker is aangevoerd over artikel 8, eerste lid, onder a, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) en artikel 15, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw). Op grond daarvan kan klager wel degelijk in een JJI worden geplaatst. In (de toelichting op) artikel 6:1:1, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) wordt specifiek gewicht toegekend aan de zienswijze van de rechtbank over de tenuitvoerlegging van de straf. Verzocht wordt – onder meer – aan klager een tegemoetkoming toe te kennen van €50,- per maand waarin klager ten onrechte niet in een JJI heeft verbleven.

 

Standpunt van verweerder

Artikel 15 van de Pbw creëert ruimte ten aanzien van het plaatsingsbeleid van gedetineerden, maar de JJI’s vallen hier niet onder. Artikel 8, eerste lid, van de Bjj biedt de mogelijkheid om adolescenten in een JJI te plaatsen, maar slechts wanneer de officier van justitie heeft aangegeven conform het adolescentenstrafrecht te vorderen. Op die grond verbleef klager in de RJJI De Hunnerberg. Klager is inmiddels echter door de rechtbank veroordeeld tot een gevangenisstraf – niet tot jeugddetentie. Plaatsing in een JJI is dus niet langer aan de orde.

Het advies van de rechtbank om klager op een adolescentenafdeling te plaatsen is niet letterlijk opgevolgd, omdat een dergelijke afdeling in de Nederlandse inrichtingen niet bestaat. Dat betekent nog niet dat klager in een JJI geplaatst dient te worden. Klagers plaatsing moet conform artikel 10, eerste lid, van de Pbw geschieden. De opmerking van de rechtbank heeft overigens niet de status van een ‘advies ZM’, in de zin van de wet USB. Het advies van het psychomedisch overleg (PMO) van de locatie Roermond maakt het voorgaande niet anders.

 

3. De beoordeling

Klager verbleef in de RJJI De Hunnerberg. Op 14 juli 2020 is hij geplaatst in de gevangenis van de locatie Roermond, omdat hem een gevangenisstraf (en dus geen jeugddetentie) is opgelegd.

Onder verwijzing naar RSJ 25 november 2019, R-19/4696/GB overweegt de beroepscommissie als volgt.

 

Artikel 8 van de Bjj is niet van toepassing

In artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a. van de Bjj is bepaald dat een JJI bestemd is voor – kort gezegd – personen die minderjarig waren tijdens het plegen van het delict en personen die voorlopig zijn gehecht, voor zover zij nog geen 23 jaar waren tijdens het plegen van het delict en de officier van justitie voornemens is te vorderen dat het adolescentenstrafrecht wordt toegepast.

Klager viel vóór zijn veroordeling in eerste aanleg in de tweede categorie, maar nu niet meer. Weliswaar is hij nog voorlopig gehecht (want hij heeft hoger beroep ingesteld) en was hij nog geen 23 jaar tijdens het plegen van het delict, maar de officier van justitie kan niet meer voornemens zijn het adolescentenstrafrecht toe te passen. Hij komt daarom niet in aanmerking voor plaatsing in een JJI.

 

Artikel 10 van de Pbw is wel van toepassing

In artikel 10, eerste lid, van de Pbw is bepaald dat gevangenissen bestemd zijn voor personen die, al dan niet onherroepelijk, tot een vrijheidsstraf zijn veroordeeld. Klager valt in deze categorie. Hij moet dus in een gevangenis worden geplaatst. De tekst van artikel 15, eerste lid, van de Pbw kan niet worden begrepen als mogelijkheid om – in afwijking van artikel 8 van de Bjj – klager alsnog in een JJI te plaatsen.

 

Het advies van de rechtbank  maakt het voorgaande niet anders

Tot slot maakt de overweging van de rechtbank dat klager bij voorkeur in een adolescentenafdeling wordt geplaatst het voorgaande niet anders, omdat een dergelijke afdeling niet bestaat. Bij de totstandkoming van de Pbw heeft de wetgever over een situatie als deze al aangegeven (Kamerstukken II 1994/95, 24263, nr. 3, p. 38):

“De situatie kan zich echter voordoen dat de door het openbaar ministerie aangegeven dan wel door de rechter aanbevolen wijze van tenuitvoerlegging op praktische problemen stuit dan wel zich niet verdraagt met het geldende stelsel van differentiatie en selectie. In een dergelijke situatie ligt het voor de hand dat de selectiefunctionaris [die namens verweerder de bestreden beslissing heeft genomen] zijn beslissing tot plaatsing afstemt op de mogelijkheden.”

In deze zaak heeft verweerder zijn beslissing tot plaatsing op de juiste wijze afgestemd op de mogelijkheden. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 4 november 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. A. Jongsma en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven