Onderwerp: Bezoek-historie

Antilliaanse perikelen (1): overdracht aan de rechtbank Gelderland

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Antilliaanse perikelen (1): overdracht aan de rechtbank Gelderland

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Militaire kamer

Arrest van 3 april 2014

                                                      

Voorzitter: Mr. R. van den Heuvel, lid: Mr. M. van Seventer, militair lid: Commandeur (A) (tit.) Mr. R.R.H. Laurens.

 

Antilliaanse perikelen (1): overdracht aan de rechtbank Gelderland

Overgedragen Arubaanse zaak: nu verdachte voor het Gerecht in Eerste Aanleg gedagvaard was, moest hij na overdracht worden opgeroepen; in eerste aanleg ten onrechte recht gedaan op grondslag van niet gelijkluidende tenlastelegging in inhaaldagvaarding. Toepasselijkheid van de Nederlandse strafwet: waar de strekking van een strafbepaling zich verzet tegen extraterritoriale toepassing, moet onderzocht worden of het desbetreffende feit naar plaatselijk recht strafbaar gesteld is.

                         

(WMSr artt. 4 en 5a; WMSv art. 17; WVW 1994 art. 8)

 

VERKORT ARREST

 

van de militaire kamer gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de militaire kamer van de rechtbank Gelderland van 22 april 2013 met parketnummer [...] in de strafzaak tegen:

 

[naam],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],

wonende te [adres],

eertijds marinier der eerste klasse, [registratienummer],

[plaatsing].

 

Het hoger beroep

 

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

 

Onderzoek van de zaak

 

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 20 maart 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Tevens vordert de advocaat-generaal ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 60 maanden en toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen conform de uitspraak in eerste aanleg. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.

Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. M.P.K. Ruperti, naar voren is gebracht.

 

Het vonnis waarvan beroep

 

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat de rechtbank op basis van de verkeerde tenlastelegging heeft beslist.

De zaak was op basis van artikel 17 van de Wet militaire strafrechtspraak, dat wil zeggen in de stand waarin het onderzoek zich op dat moment bevond, door het Gerecht van Eerste Aanleg van Aruba overgedragen aan de rechtbank Arnhem. Het onderzoek had daarom op basis van de bestaande – Arubaanse – tenlastelegging moeten worden voortgezet. In plaats van te volstaan met oproeping van verdachte heeft de officier van justitie echter een dagvaarding uitgebracht, met een afwijkende inhoud. In eerste aanleg is geen wijziging van de tenlastelegging gevorderd, zodat de rechtbank ten onrechte op basis van de tweede, afwijkende, tenlastelegging heeft beslist.

 

De tenlastelegging

 

In hoger beroep is de aanvankelijke – Arubaanse – tenlastelegging gewijzigd, zodat deze is komen te luiden overeenkomstig de tweede – Nederlandse – tenlastelegging.

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

 

“1. primair:

hij op of omstreeks 9 maart 2012, op/te Aruba, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee komende uit de richting van Savaneta en gaande in de richting van Oranjestad, roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend, onder invloed van alcoholhoudende drank, althans na het gebruik van een niet onaanzienlijke hoeveelheid alcoholhoudende drank, en/of terwijl hij, verdachte, niet in het bezit was van een geldig rijbewijs, heeft gereden over de weg Noord Cura Cabai en/of gekomen ter hoogte van de kruising en/of splitsing van genoemde weg en/of de weg(en) Santa Martha en/of Parkietenbos (plaatselijk bekend als kruising Mahuma) en/of terwijl ter plaatse voor hem, verdachte, een inhaalverbod – dat middels een kort voor die kruising/splitsing in zijn, verdachtes, rijrichting gekeerd verkeersbord werd aangegeven – gold, met een snelheid van ongeveer 125 kilometer per uur, althans met een grotere snelheid dan de aldaar maximum toegestane snelheid van 80 kilometer per uur, heeft gereden en/of geheel of gedeeltelijk met dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig (personenauto) via – gezien zijn, verdachtes, rijrichting – het voor het links afslaande verkeer op die weg bestemde voorsorteervak en/of het voor het links afslaande hem, verdachte, tegemoetkomende verkeer op die weg bestemde voorsorteervak, één of meer voor hem, verdachte, uit over die weg rijdend/e ander/e motorrijtuig/en(auto/s), ter linker zijde is gaan inhalen en/of heeft ingehaald, terwijl één of meer op die weg  rijdend/e ander/e hem tegemoetkomend/e motorrijtuig/en (auto/s) hem, verdachte, dicht genaderd was/waren en/of de snelheid van dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig (personenauto), bij het zien van dat/die hem tegemoetkomende andere motorrijtuig/en (auto's) heeft verhoogd en/of vervolgens abrupt naar rechts heeft gestuurd en/of daarbij heeft geremd waarna dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig (personenauto) tussen die rechts naast hem, verdachte, zich bevindende andere motorrijtuigen (auto's) (zijnde de motorrijtuigen die hij bezig was in te halen en/of reeds ingehaald had) is doorgereden, in de richting van de – gezien zijn, verdachtes, rijrichting – rechterberm van die weg en/of geheel of gedeeltelijk met dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig (personenauto) in die rechterberm is terecht gekomen en/of in een slip is geraakt en/of met de rechter voor- en/of achterzijde van dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig (personenauto) tegen een zich in die berm bevindende lantaarnpaal is gebotst en/of tegen (een hekwerk van) een zich aldaar bevindende brug is gebotst, door welke gedraging(en) een aan zijn, verdachtes, schuld te wijten verkeersongeval heeft plaats gevonden, waardoor/waarbij anderen of een ander, te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] werd(en) gedood en/of waardoor een ander, te weten [slachtoffer 3], zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, en/althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan en/of welk feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat hij, verdachte, gevaarlijk heeft ingehaald.

 

1. subsidiair:

hij als militair op of omstreeks 9 maart 2012, op/te Aruba, op een voor het openbaar en/of voor het militair verkeer openstaande weg Noord Cura Cabai, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee gekomen ter hoogte van de kruising en/of splitsing van genoemde weg en/of de weg(en) Santa Martha en/of Parkietenbos (plaatselijk bekend als Mahuma) en/of terwijl ter plaatse voor hem, verdachte, een inhaalverbod – dat middels een kort voor die kruising/splitsing in zijn, verdachtes, rijrichting gekeerd verkeersbord werd aangegeven – gold, met een snelheid van ongeveer 125 kilometer per uur, althans met een grotere snelheid dan de aldaar maximum toegestane snelheid van 80 kilometer per uur, heeft gereden en/of geheel of gedeeltelijk met dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig (personenauto) via – gezien zijn, verdachtes, rijrichting – het voor het links afslaande verkeer op die weg bestemde voorsorteervak en/of het voor het links afslaande hem, verdachte, tegemoetkomende verkeer op die weg bestemde voorsorteervak, één of meer voor hem, verdachte, uit over die weg rijdend/e ander/e motorrijtuig/en (auto/s), ter linker zijde is gaan inhalen en/of heeft ingehaald, terwijl één of meer op die weg weg rijdend/e ander/e hem tegemoetkomend/e motorrijtuig/en (auto/s) hem, verdachte, dicht genaderd was/waren en/of de snelheid van dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig (personenauto), bij het zien van dat/die hem tegemoetkomende andere motorrijtuig/en (auto's) heeft verhoogd en/of vervolgens abrupt naar rechts heeft gestuurd en/of daarbij heeft geremd waarna dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig (personenauto) tussen die rechts naast hem, verdachte, zich bevindende andere motorrijtuigen (auto's) (zijnde de motorrijtuigen die hij bezig was in te halen en/of reeds ingehaald had) is doorgereden, in de richting van de – gezien zijn, verdachtes, rijrichting – rechterberm van die weg en/of geheel of gedeeltelijk met dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig (personenauto) in die rechterberm is terecht gekomen en/of in een slip is geraakt en/of met de rechter voor- en/of achterzijde van dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig (personenauto) tegen een zich in die berm bevindende lantaarnpaal is gebotst en/of tegen (een hekwerk van) een zich aldaar bevindende brug is gebotst, door welke gedraging van verdachte, de veiligheid op die weg in gevaar werd gebracht, althans naar redelijkerwijze is aan te nemen, de veiligheid op die weg in gevaar kon worden gebracht;

 

2. primair:

hij op of omstreeks 9 maart 2012, op/te Aruba, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,1 milligram, in elk geval hoger dan 0,2 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en verdachte dit motorrijtuig heeft bestuurd zonder rijbewijs;

 

2. subsidiair:

hij op of omstreeks 9 maart 2012, op/te Aruba, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee over een voor het openbaar en/of militair verkeer openstaande weg, Noord Cura Cabai, heeft gereden, onder zodanige invloed van het gebruik van alcoholhoudende drank, dat hij, verdachte, niet in staat moest worden geacht het motorrijtuig (personenauto) naar behoren te kunnen besturen”.

 

Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

 

Vrijspraak feit 2

 

Verdachte heeft verklaard dat hij op 9 maart 2012 ’s middags bier heeft gedronken op het strand. Verdachte is daarna met zijn auto naar de kazerne gereden en heeft daar tijdens een feest achter de bar geholpen. Of hij toen ook nog heeft gedronken kan verdachte zich niet herinneren.

Verdachte heeft vervolgens als bestuurder van een personenauto gereden op de weg Noord Cura Cabai. Na het ongeval met de auto van verdachte is bij verdachte bloed afgenomen. Uit het bloedonderzoek bleek een alcoholgehalte van 1,1 milligram per milliliter bloed.

Uit de stukken blijkt dat door de verdediging is verzocht om een contra-expertise. Een contra-expertise heeft evenwel niet plaatsgevonden. Met de militaire kamer van de rechtbank is het hof van oordeel dat daarom niet gesproken kan worden van een onderzoek als bedoeld in artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994. Verdachte dient derhalve van feit 2 primair te worden vrijgesproken. Anders dan door de officier van justitie in haar appelschriftuur wordt gesteld blijkt uit het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg niet dat de raadsman daar gezegd zou hebben dat de verdediging de kosten van de contra-expertise niet zou willen dragen en die ook niet meer nodig vond.

Ten aanzien van feit 2 subsidiair is het hof van oordeel dat weliswaar gebleken is dat verdachte die dag bier had gedronken, maar dat er onvoldoende wettig bewijs is dat verdachte onder zodanige invloed van alcoholhoudende drank was, dat hij niet in staat moest worden geacht om ’s avonds zijn auto naar behoren te besturen. Het hof spreekt verdachte ook ten aanzien van dit feit vrij.

 

Bewezenverklaring

 

Op 9 maart 2012, na het feest op de kazerne, werd verdachte door een aantal collega’s gevraagd of hij hen weg kon brengen naar de stad. Verdachte stemde daarmee in en hij is daarop met drie passagiers in zijn auto gaan rijden. Verdachte wilde, rijdende op een naar beneden lopende weg, voor een kruising waar een inhaalverbod gold, een aantal auto’s inhalen. Toen hij een tegenligger zag, heeft verdachte aanvankelijk zijn snelheid verhoogd en heeft hij daarna geremd en zijn auto naar rechts gestuurd tussen de naast hem rijdende auto’s door, waarbij hij  in de berm terecht is gekomen en vervolgens tegen een lantaarnpaal en een hekwerk van een brug is gebotst. Als gevolg van dit ongeval zijn [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] om het leven gekomen en is [slachtoffer 3] gewond geraakt. Ook verdachte zelf was gewond. Verdachte had niet veel rijervaring. Hij had zijn rijexamen gehaald maar was nog niet in het bezit van een rijbewijs.

Uit het proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse van 23 april 2012 blijkt dat verdachte op 25 meter voor de kruising heeft gereden met een snelheid van 127 kilometer per uur. De berekening van deze snelheid is gebaseerd op de nieuwe onderzoekstechniek Event Data Recording (EDR), waarbij is gebruik gemaakt van Crash Data Retrieval (CDR) diagnose apparatuur. Anders dan de militaire kamer van de rechtbank is het hof van oordeel dat de EDR bruikbaar is voor de berekening van snelheden in geval van ongevallen . Het hof komt tot dat oordeel op grond van de verklaring van ongevallenanalist Van Essen bij de rechter-commissaris en het daarbij overgelegde document “Vehicle Event Data Recorder Validation: A Case Study”. Ten aanzien van de vraag of en zo ja, welke invloed een versleten, vervuild of vochtig wegdek invloed heeft op de EDR-methode merkt het hof op dat uit het zojuist genoemde document blijkt dat die omstandigheden mogelijk invloed hebben op de uitkomsten van die methode, doch slechts in die zin, dat de gemeten snelheid dan lager is dan de werkelijke snelheid. Dat betekent dat de geschetste wegtoestand de uitkomst van de methode niet in een voor verdachte nadelige zin beïnvloedt.

Ten aanzien van de vraag in welke mate het ongeval verdachte te verwijten valt, volgt het hof de militaire kamer van de rechtbank, met dien verstande dat – zoals hiervoor overwegen – wel wordt uitgegaan van een snelheid van ongeveer 125 kilometer per uur. Dit leidt evenwel niet tot een ander oordeel omtrent de categorisering van het verwijtbare handelen van verdachte. Ook het hof is van oordeel dat de gedragingen van verdachte dienen te worden aangemerkt als zeer onvoorzichtig. De door de Hoge Raad voor het kunnen aannemen van de kwalificatie ‘roekeloos’ gestelde eisen zijn dusdanig hoog opgeschroefd, dat het hof in deze zaak niet tot bewezenverklaring komt – evenmin trouwens als de advocaat-generaal in haar requisitoir.

Hoewel, als hiervoor overwogen, naar het oordeel van het hof geen wettig bewijs aanwezig is dat verdachte onder zodanige invloed van alcoholhoudende drank verkeerde dat hij niet in staat moest worden geacht een motorvoertuig te besturen, is het hof op grond van de verklaringen van verdachte omtrent diens alcoholgebruik die dag, van oordeel dat voldoende vaststaat dat hij ten tijde van het ongeval onder invloed van alcoholhoudende drank verkeerde.

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

 

“hij op of omstreeks 9 maart 2012, op/te Aruba, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee komende uit de richting van Savaneta en gaande in de richting van Oranjestad, roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend, onder invloed van alcoholhoudende drank, althans na het gebruik van een niet onaanzienlijke hoeveelheid alcoholhoudende drank, en/of terwijl hij, verdachte, niet in het bezit was van een geldig rijbewijs, heeft gereden over de weg Noord Cura Cabai en/of gekomen ter hoogte van de kruising en/of splitsing van genoemde weg en/of de weg(en) Santa Martha en/of Parkietenbos (plaatselijk bekend als kruising Mahuma) en/of terwijl ter plaatse voor hem, verdachte, een inhaalverbod –dat middels een kort voor die kruising/splitsing in zijn, verdachtes, rijrichting gekeerd verkeersbord werd aangegeven – gold, met een snelheid van ongeveer 125 kilometer per uur, althans met een grotere snelheid dan de aldaar maximum toegestane snelheid van 80 kilometer per uur, heeft gereden en/of geheel of gedeeltelijk met dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig (personenauto) via – gezien zijn, verdachtes, rijrichting – het voor het links afslaande verkeer op die weg bestemde voorsorteervak en/of het voor het links afslaande hem, verdachte, tegemoetkomende verkeer op die weg bestemde voorsorteervak, één of meer voor hem, verdachte, uit over die weg rijdend/e ander/e motorrijtuig/en(auto/s), ter linker zijde is gaan inhalen en/of heeft ingehaald, terwijl één of meer op die weg  rijdend/e ander/e hem tegemoetkomend/e motorrijtuig/en (auto/s) hem, verdachte, dicht genaderd was/waren en/of de snelheid van dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig (personenauto), bij het zien van dat/die hem tegemoetkomende andere motorrijtuig/en (auto's) heeft verhoogd en/of vervolgens abrupt naar rechts heeft gestuurd en/of daarbij heeft geremd waarna dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig (personenauto) tussen die rechts naast hem, verdachte, zich bevindende andere motorrijtuigen (auto's) (zijnde de motorrijtuigen die hij bezig was in te halen en/of reeds ingehaald had) is doorgereden, in de richting van de – gezien zijn, verdachtes, rijrichting – rechterberm van die weg en/of geheel of gedeeltelijk met dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig (personenauto) in die rechterberm is terecht gekomen en/of in een slip is geraakt en/of met de rechter voor- en/of achterzijde van dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig (personenauto) tegen een zich in die berm bevindende lantaarnpaal is gebotst en/of tegen (een hekwerk van) een zich aldaar bevindende brug is gebotst, door welke gedraging(en) een aan zijn, verdachtes, schuld te wijten verkeersongeval heeft plaats gevonden, waardoor/waarbij anderen of een ander, te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] werd(en) gedood en/of waardoor een ander, te weten [slachtoffer 3], zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, en/althans zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan en/of welk feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat hij, verdachte, gevaarlijk heeft ingehaald.”

 

Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

 

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

 

Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:

 

“Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, waardoor een ander wordt gedood en waardoor een ander zodanig lichamelijk letsel wordt toegebracht dat daaruit tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden ontstaat, terwijl het feit mede is veroorzaakt doordat de schuldige gevaarlijk heeft ingehaald”.

 

Strafbaarheid van de verdachte

 

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

 

Oplegging van straf en/of maatregel

 

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.

Het hof heeft bij zijn straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen – en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden – dat verdachte als beginnend bestuurder, onder invloed van alcohol, met een veel te hoge snelheid een inhaalmanoeuvre heeft uitgevoerd. Het hof is van oordeel dat verdachte daarmee zeer onvoorzichtig heeft gehandeld. Door zo te handelen heeft verdachte een ernstig ongeval veroorzaakt met noodlottige gevolgen voor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. [Slachtoffer 3] en verdachte zelf raakten bij het ongeval gewond. Het bewezenverklaarde feit heeft een onherstelbaar verlies voor de nabestaanden van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] veroorzaakt. Dit is nog eens tot uitdrukking gebracht in de slachtofferverklaringen zoals voorgelezen ter terechtzitting van het hof.

 

Vordering van de benadeelde partij, de heer  en mevrouw [ouders van slachtoffer 1]

 

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 21.566,86. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 16.048,83 en met toewijzing van een bedrag van € 904,- aan kosten voor rechtsbijstand. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.

Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

 

Vordering van de benadeelde partij, de heer en mevrouw [ouders van slachtoffer 2]

 

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 10.147,72. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.

Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

 

Toepasselijke wettelijke voorschriften

 

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c en 36f van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

 

[Volgt: veroordeling tot 12 maanden gevangenisstraf, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar; ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 5 jaar; toewijzing van de vordering van de benadeelde partij (ouders van slachtoffer 1) ad € 16.048,83, met niet-ontvankelijkverklaring voor het overige en verwijzing in de kosten t.b.v. tenuitvoerlegging, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel; toewijzing van de vordering van de benadeelde partij (ouders van slachtoffer 2) ad € 10.147,72 met verwijzing in de kosten t.b.v. tenuitvoerlegging, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. – Red.]

relaties7

Antilliaanse perikelen (2): ‘overdracht’ aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Militaire kamer

Arrest van 3 maart 2016

 

Voorzitter: mr. R. van den Heuvel, lid: mr. R.H. Koning, militair lid: brigadegeneraal (tit.) mr. M. Nooijen.

 

Antilliaanse perikelen (2): ‘overdracht’ aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Voor welke rechter stond verdachte terecht? Tegen een verstekvonnis van een militaire rechter staat ook op de Antillen hoger beroep open; conversie. Straftoemeting; belang van het plaatselijke strafklimaat.

 

(WMSv artt. 1 lid 2, aanhef en onder a, 17 en 18; Sv art. 404; Sv Curaçao art. 429)

 

VERKORT ARREST

 

van de militaire kamer gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de militaire politierechter in het Gerecht in Eerste Aanleg van Curaçao van 4 juni 2012 met parketnummer [...] in de strafzaak tegen:

 

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],

wonende te [adres],

sergeant van de technische dienst, Koninklijke Marine,

te [plaatsing].

 

Het hoger beroep

 

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

 

Onderzoek van de zaak

 

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 18 februari 2016.

Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot veroordeling van verdachte tot een voorwaardelijke geldboete van € 650,- en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden, beide met een proeftijd van twee jaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.

Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte naar voren is gebracht.

 

Het toepasselijke recht

 

De zaak is in eerste aanleg bij verstek afgedaan door de militaire politierechter in het Gerecht in Eerste Aanleg van Curaçao. Verdachte heeft op 7 juni 2012 tegen dat vonnis verzet aangetekend.

Ingevolge artikel 1, tweede lid aanhef en onder a, van de Wet militaire strafrechtspraak wordt in de militaire strafrechtspleging onder het Wetboek van Strafvordering verstaan het Wetboek van Strafvordering van het Europese deel van Nederland. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat dit Wetboek van Strafvordering ook geldt bij de rechtspleging in militaire strafzaken bij de militaire kamers van de gerechten in het Caraïbisch gebied. Dit brengt met zich dat tegen het vonnis van de militaire politierechter niet (overeenkomstig art. 429 van het Wetboek van Strafvordering van Curaçao) verzet open stond, maar wel (overeenkomstig art. 404 Sv) hoger beroep.

Het hof neemt aan dat het de bedoeling van verdachte was om het voor hem openstaande rechtsmiddel in te stellen. Het hof gaat er daarom van uit dat verdachte heeft bedoeld hoger beroep in te stellen. Dit hoger beroep zou moeten dienen voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie; op basis van art. 18 Wet militaire strafrechtspraak kon de zaak worden overgedragen naar het gerechtshof Arnhem (thans: Arnhem-Leeuwarden). Het hof acht zich, gelet op het vorenstaande, bevoegd om van de zaak in hoger beroep kennis te nemen.

 

De geldigheid van de dagvaarding in eerste aanleg

 

Verdachte is in eerste aanleg gedagvaard voor een terechtzitting van het Gerecht in Eerste Aanleg te Curaçao. Het zou duidelijker zijn geweest als op de dagvaarding vermeld zou zijn dat het een zitting van de militaire politierechter in dat gerecht betrof. Het hof is van oordeel dat een en ander niet leidt tot de conclusie dat de dagvaarding nietig is. Uit het extract-vonnis blijkt dat de zaak op 4 juni 2012 is berecht door de militaire politierechter.

 

Het vonnis waarvan beroep

 

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het slechts bestaat uit een extract-vonnis en omdat het hof tot een andere strafoplegging komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

 

De tenlastelegging

 

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

 

“[...] hij op of omstreeks 14 november 2010, althans in de maand november 2010 te Curaçao, op de weg gelegen op de Marinebasis Parera als bestuurder van een voertuig (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 615 [...] microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn”.

 

Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

 

Bewezenverklaring

 

Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij op 14 november 2010 als bestuurder van een personenauto op de marinebasis Parera heeft gereden nadat hij alcoholhoudende drank heeft genuttigd.

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

 

“[...] hij op of omstreeks 14 november 2010, althans in de maand november 2010 te Curaçao, op de weg gelegen op de Marinebasis Parera als bestuurder van een voertuig (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 615 [...] microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn”.

 

Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

 

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

 

Het bewezen verklaarde levert op:

 

“overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994”.

 

Strafbaarheid van de verdachte

 

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

 

Oplegging van straf en/of maatregel

 

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte en zijn draagkracht, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.

Het hof is, anders dan de advocaat-generaal heeft betoogd, van oordeel dat bij berechting van commune delicten, die door militairen in het buitenland worden begaan, in beginsel oog dient te zijn voor het straftoemetingsbeleid zoals dat ter plaatse (in casu Curaçao) geldt. Het gaat immers om een inbreuk op de plaatselijke rechtsorde. In de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II, 1985/86, 17804 [R1228], nr. 10, p. 10) is dit met zoveel woorden aan de orde geweest.

Het hof is van oordeel dat de redelijke termijn in deze zaak is overschreden. Het betreft een feit uit november 2010. Het vonnis in eerste aanleg is van 4 juni 2012. Verdachte heeft daar tijdig, op 7 juni 2012, een rechtsmiddel tegen aangewend. Het dossier is hierna in het ongerede geraakt en de zaak is pas op 24 september 2014 door de officier van justitie op Curaçao overgedragen aan de militaire kamer van de rechtbank Arnhem, waar het op 7 oktober 2014 is ontvangen. Het dossier is op 12 december 2014 binnengekomen bij het hof.

Bij de strafoplegging houdt het hof rekening met de hiervoor genoemde overschrijding van de redelijke termijn in die zin, dat kan worden volstaan met oplegging van een geheel voorwaardelijke geldboete.

 

Toepasselijke wettelijke voorschriften

 

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

 

[Volgt: veroordeling tot € 500,- geldboete, subsidiair 10 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. – Red.]

relaties8

Naschrift

NASCHRIFT

 

1. Defensie is Rijkszaak (art. 3 lid 1, aanhef en onder a Statuut), en dat geldt mutatis mutandis voor de berechting van door militairen begane strafbare feiten. Maar anders dan men allicht verwacht, kan die omstandigheid aanleiding geven tot complicaties die zich in de commune strafrechtspleging niet voordoen, evenmin als bij de berechting van militaire delicten in Nederland. Die complicaties kunnen het toepasselijke recht betreffen, voortkomen uit de omstandigheid dat in de landen van het Koninkrijk geen uniforme regels gelden of van logistieke aard zijn. De hierboven gepubliceerde uitspraken bieden voorbeelden van elk van deze complicaties.

 

2.1. Het arrest van 3 april 2014 betreft een verkeersongeval met dodelijke afloop op Aruba. Na afloop van een feest op de kazerne zou verdachte – die al wel voor het rijexamen geslaagd was, maar aan wie het rijbewijs nog niet verstrekt was – een aantal collega’s wegbrengen. Hij had gedronken. Verdachte had haast. Hij reed te hard en wilde inhalen waar dat niet mocht, bij nadering van een kruising. Toen hij dat deed, doemde een tegenligger op, waarop verdachte schielijk naar rechts stuurde. Daardoor kwam hij in de rechterberm terecht, en botste met een lantaarnpaal en een hek die daar stonden. Twee passagiers kwamen om, een derde raakte gewond.

 

2.2. Verdachte werd gedagvaard voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba (WMSv art. 17 lid 1 en 2). Daarmee was de zaak aanhangig (Sv art. 258 lid 1). Vervolgens kwam hij naar Nederland, want het Gerecht in Eerste Aanleg droeg de zaak over aan de militaire kamer van de rechtbank Gelderland (WMSv art. 17 lid 11). Met een dergelijke overdracht is het openbaar ministerie belast, d.w.z. dat de Arubaanse officier van justitie het dossier moest overdragen aan zijn Gelderse collega, die op zijn beurt zorg moest dragen voor voortzetting van de vervolging in de stand waarin deze zich bevond1Na hervatting van het geschorste onderzoek moest de militaire kamer van de rechtbank Gelderland uitspraak doen in de zaak waarvan de vervolging bij het Gerecht in Eerste Aanleg was aangevangen.2De Gelderse officier zag echter over het hoofd dat verdachte reeds gedagvaard was en ook het onderzoek ter terechtzitting was aangevangen.3 Hij riep verdachte nl. niet op, maar dagvaardde hem. In die vervolging – die dus door middel van een zgn. inhaaldagvaarding was aangevangen – moest hij niet-ontvankelijk worden verklaard, maar ook de militaire kamer van de rechtbank Gelderland zag e.e.a. over het hoofd.4 Dat was niet onoverkomelijk geweest als de in de respectieve dagvaardingen vervatte tenlasteleggingen identiek waren geweest – in welk geval de tweede dagvaarding als een oproeping opgevat had kunnen worden – maar dat geval deed zich niet voor: de Gelderse officier van justitie nam de moeite een nieuwe tenlastelegging op te stellen. De rechtbank besliste vervolgens op grondslag van die tenlastelegging, en wees daarmee een nietig vonnis.

 

2.2. Dat ontging het hof niet, dat het vonnis vernietigde. Maar ook de advocaat-generaal was alerter dan zijn tegenvoeter in eerste aanleg, door wijziging van de tenlastelegging te vorderen opdat deze conform de tenlastelegging in de inhaaldagvaarding kwam te luiden. Door deze vordering toe te wijzen stelde het hof zich in staat de zaak inhoudelijk te behandelen. Achteraf kon nl. worden gezegd dat het onderzoek in hoger beroep had plaatsgevonden op grondslag van dezelfde tenlastelegging als het onderzoek in eerste aanleg; als het hof recht gedaan had op grondslag van de Arubaanse tenlastelegging, was verdachte een instantie onthouden.

 

2.3. De tenlastelegging roept overigens wel de vraag op welke voorschriften verdachte overtreden zou hebben (voor zover door het hof geciteerd vermeldt de tenlastelegging niet – zoals in art. 261 lid 1 Sv is voorgeschreven – de toepasselijke strafbepalingen. De omstandigheden dat een Nederlandse militair op Aruba – buiten het Koninkrijk in Europa – onder invloed een verkeersongeval veroorzaakt nopen ertoe te onderzoeken welke voorschriften dit strafbaar stellen, c.q. of deze voorschriften toepassing kunnen vinden. Het antwoord op die vraag lijkt eenvoudig, nu art. 4 WMSR bepaalt dat de Nederlandse strafwet van toepassing is op de militair die zich buiten Nederland aan enig strafbaar feit schuldig maakt. Maar niet elke strafbepaling leent zich voor extraterritoriale toepassing; haar strekking kan zich daartegen verzetten. Zo is vaste rechtspraak dat delicten in de omschrijving waarvan het bestanddeel ‘weg’  voorkomt slechts in Nederland begaan kunnen worden; zij zien slechts op feiten begaan op Nederlandse wegen.5 Art. 5 WVW 1994 kan in dit geval dus geen toepassing vinden. Dat betekent echter niet dat handelen als in die bepaling omschreven wordt niet strafbaar is. Uit art. 5a WMSr volgt dat op een feit door een militair op Aruba begaan de Arubaanse strafwet van toepassing van toepassing is als de Nederlandse daartegen geen straf bedreigt. In aanmerking komt dan art. 2 van de Landsverordening wegverkeer, dat als functioneel equivalent van art. 5 WVW kan worden beschouwd maar niet gelijkluidend is.6Blijkens de redactie van de tenlastelegging onder 1, subsidiair – waar verdachte verweten wordt het feit “als militair” begaan te hebben – heeft de advocaat-generaal die bepaling voor ogen gehad. Het hof kwam overigens niet toe aan beantwoording van de vraag of – en, zo ja: waar – de desbetreffende gedraging strafbaar gesteld is, nu het verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde veroordeelde.

 

3.1. In de zaak waarop het arrest van 3 maart 2016 betrekking heeft was verdachte in eerste aanleg bij verstek veroordeeld door (de militaire politierechter in) het Gerecht in Eerste Aanleg van Curaçao. Dat bleek uit het extract-vonnis, waaraan niet afdoet dat de dagvaarding niet vermeldde dat verdachte voor de militaire politierechter terecht moest staan. Ter zijde merk ik op dat de burgerlijke rechter die een militair tegenover zich treft, niet de nietigheid van de desbetreffende dagvaarding moet uitspreken, maar zich op grond van art. 2 WMSv jo. 55 Wet RO onbevoegd moet verklaren.

 

3.2. De militaire politierechter in het Gerecht in Eerste Aanleg van Curaçao was de bevoegde – door art. 17 WMSv aangewezen – rechter. Het aanwenden van een rechtsmiddel tegen deze veroordeling ging echter niet zonder slag of stoot. Volgens art. 429 van het Wetboek van Strafvordering van Curaçao moest verdachte tegen zijn veroordeling bij verstek verzet doen, en dat deed hij ook. Uit art. 1 lid 2, aanhef en onder a, WMSv volgt echter dat de rechtspleging in militaire strafzaken – ook ten overstaan van rechters in de West – wordt beheerst door het Nederlandse Wetboek van Strafvordering, waarvan art. 404 ook tegen een veroordeling bij verstek hoger beroep openstelt. Van het door verdachte ingestelde rechtsmiddel moest derhalve geen kennis genomen worden door (de militaire politierechter in) het Gerecht in Eerste Aanleg, maar – na conversie van het verzet in hoger beroep – door (de militaire kamer in) het Gemeenschappelijke Hof van Justitie. Feitelijk gebeurde dat ook, want de zaak kwam – met de nodige vertraging – terecht bij het hof Arnhem-Leeuwarden, dat het ervoor hield dat verdachte hoger beroep had ingesteld, waarvan het bevoegd was kennis te nemen. Daartegen kunnen wij geen bezwaar hebben. Weliswaar heeft formeel geen overdracht op de voet van art. 18 lid 7 WMSv plaatsgevonden, c.q. is op Curaçao het gedane verzet niet in hoger beroep geconverteerd7, bij naleving van de wet was het ook bevoegd geweest van het door verdachte ingestelde rechtsmiddel kennis te nemen.

 

3.3. Opmerkelijk is ten slotte dat het hof bij de straftoemeting refereert aan het plaatselijke strafklimaat, nu het om een inbreuk op de plaatselijke rechtsorde gaat. Daarvoor is wel wat te zeggen. Bij de parlementaire behandeling van het Wetboek van Militair Strafrecht is deze kwestie nadrukkelijk aan de orde gesteld. In de Memorie van Antwoord wordt overwogen dat bij commune delicten – zoals rijden onder invloed – sprake is van inbreuken op de Antilliaanse rechtsorde, die als zodanig zijn te beoordelen. Daaraan wordt nog – ietwat omineus – toegevoegd dat sterk uiteenlopende reacties op dergelijke inbreuken de positie van de militaire justitiabele bepaald niet hoeven te dienen; “[h]ierdoor zouden maatschappelijke problemen kunnen ontstaan die vermeden dienen te worden”.8 Deze gedachte ligt ook ten grondslag aan art. 5b WMSr, dat in geval van toepassing van de Nederlandse strafwet voorziet in verhoging van de strafmaxima tot Antilliaans peil. In het spiegelbeeldige geval – de Antilliaanse strafmaxima zijn lager – is niet voorzien. Dus de vraag rijst: moet in lijn met het lokale strafklimaat milder worden gestraft?

relaties1
Naar boven