nummer: 06/2146/TB
[klager] datum: 12 maart 2007
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R. Hörchner, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen de (fictieve) beslissing van 15 augustus 2006 van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Ter zitting van de beroepscommissie van 19 december 2006, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. R. Hörchner, en namens de Minister, [...]. Als toehoorder was aanwezig mevrouw W.B.
Gaasbeek, landsadvocaat.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De (fictieve) weigering klager over te plaatsen naar een tbs-inrichting in de regio Rotterdam.
2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Op 27 december 2005 heeft de Minister besloten klager te plaatsen in de Dr. S. van Mesdagkliniek. Deze plaatsing is
op
9 januari 2006 gerealiseerd. Bij brief van 2 augustus 2006 heeft klager verzocht om overplaatsing naar een tbs-inrichting in de regio Rotterdam. Op 15 augustus 2006 heeft de Minister op het verzoek van klager gereageerd.
3. De standpunten
Klager kan zich niet verenigen met de weigering hem over te plaatsen omdat hiermee geen of onvoldoende recht wordt gedaan aan zijn recht op het onderhouden van een gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Voor klagers partner en dochter is het
ondoenlijk om in Groningen bij klager op bezoek te komen, hoewel zij dat graag wensen. Klager heeft geen bezwaar aangetekend tegen de beslissing van 27 december 2005 hem in de Dr. S. van Mesdagkliniek te plaatsen, omdat hij graag naar een
tbs-inrichting
wilde. Nu wil hij toch overgeplaatst worden naar een andere tbs-inrichting.
De beroepscommissie hanteert als uitgangspunt dat plaatsing van een ter beschikking gestelde in de regio waar zijn familie woonachtig is mogelijk is, indien dit in het belang van klagers behandeling is. Klager stelt dat deze situatie zich voordoet. De
vriendin van klager heeft een bijstandsuitkering. Voor haar is het financieel en fysiek onmogelijk om telkens een lange reis te maken. Zij is afhankelijk van het openbaar vervoer. Voor een bezoek aan klager is zij met haar dochter van vijf jaar de
gehele dag op pad. Dat kan niet van hen gevergd worden. Voor schrijnende gevallen moet een uitzondering kunnen worden gemaakt.
De Minister merkt op dat een inhoudelijke beoordeling van klagers beroep indruist tegen het beginsel van formele rechtskracht van de plaatsingsbeslissing van 27 december 2005. Klager meent echter dat dit niet te star moet worden opgevat. De
omstandigheden zijn dusdanig dat een inhoudelijke beoordeling wenselijk is.
De vriendin weet sinds kort dat zij last heeft van reuma en niet lang in de trein kan zitten. Zij heeft veel last van haar rug. De vriendin van klager is in mei 2006 voor het laatst op bezoek geweest. Daarvoor kwam zij aanvankelijk om de twee weken en
daarna maandelijks. Klagers vriendin en haar dochter mogen in de inrichting overnachten maar niet met klager op een cel. Zij gaat daar niet mee akkoord.
Klager staat op een lijst voor ruiling. Onduidelijk is wanneer een ruiling gerealiseerd zou kunnen worden. De inrichting onderschrijft het standpunt van klager dat het voor klager een goed moment is om uit de Van Mesdagkliniek te worden weggeplaatst.
De Minister is primair van oordeel dat klager niet ontvangen kan worden in zijn beroep. Klager heeft geen beroep ingesteld tegen de beslissing van de Minister van 27 december 2005, waarbij hij is geplaatst in de Dr. S. van Mesdagkliniek. De brief van
15
augustus 2006 beoogt aan klager inzicht te geven in de systematiek die is gehanteerd bij klagers plaatsing. De Minister heeft geen verzoek ontvangen van de behandelende kliniek klager over te plaatsen. Weliswaar heeft de beroepscommissie eerder
geoordeeld dat beroep tegen een afwijzing van een overplaatsingsverzoek mogelijk is, maar dit uitgangspunt dient uitzondering te leiden, indien de naar voren gebrachte gronden reeds bij de plaatsing bekend waren. Dat de familie van klager in de
nabijheid van Rotterdam woont was reeds bij de plaatsing bekend. Door in beroep te gaan wordt op oneigenlijke wijze het beginsel van formele rechtskracht van de beslissing van 27 december 2005 doorbroken.
Subsidiair stelt de Minister dat de inperking van het recht op respect van het gezinsleven op grond van artikel 8, tweede lid, EVRM is gerechtvaardigd, nu klager door de strafrechter is veroordeeld tot een vrijheidsstraf en een tbs-maatregel. De
inmenging in de grondrechten van klager vindt niet verder plaats dan voor de tenuitvoerlegging van de vrijheidsbenemende maatregel noodzakelijk is. Het is klager toegestaan bezoek te ontvangen. Niet is gebleken van dusdanig bijzondere omstandigheden
dat
de systematiek van a-selecte plaatsing doorbroken moet worden. Het belang van een snelle plaatsing gaat boven de regionale voorkeur van klager. Alleen in het geval van resocialisatie is er een belang voor een plaatsing in de regio van klagers
woonplaats. De enkele omstandigheid dat aan het reizen kosten zijn verbonden, acht de Minister onvoldoende zwaarwegend. De door klager ter zitting aangevoerde argumenten over de rugklachten van zijn vriendin, worden niet met stukken onderbouwd. Een
ruiling is op dit moment niet mogelijk en gebeurt alleen als de inrichting dat aangeeft. Daarvan is sprake als de behandeling is vastgelopen.
4. De beoordeling
Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie, onder meer de uitspraak van 20 november 2000 met nummer 00/657/TB, is de afwijzing van de Minister van een verzoek van een verpleegde tot overplaatsing naar een andere inrichting of de weigering op
een dergelijk verzoek een beslissing te nemen, vatbaar voor beroep. Op 2 augustus 2006 heeft klager de Minister verzocht hem over te plaatsen naar een tbs-inrichting in de regio Rotterdam. Uit de reactie van de Minister van 15 augustus 2006 alsmede uit
de overgelegde stukken en de toelichting ter zitting stelt de beroepscommissie vast dat de Minister niet voornemens is op het verzoek een beslissing te nemen. Gelet op het vorenstaande is klager ontvankelijk in zijn beroep.
Uit de toelichting van klager ter zitting komt naar voren dat de vriendin van klager in ieder geval tot mei 2006 in staat is geweest om klager frequent te bezoeken. Klager heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de huidige situatie dermate nijpend is
dat een overplaatsing zou moeten worden overwogen. Tegen deze achtergrond is de (fictieve) weigering klager over te plaatsen niet onredelijk of onbillijk. Klager meent dat de weigering hem over te plaatsen geen recht doet aan zijn recht op een familie-
en gezinsleven zoals bedoeld in artikel 8 EVRM. De beroepscommissie stelt voorop dat de door de strafrechter aan klager opgelegde tbs-maatregel reeds een inbreuk vormt op voornoemd familie- en gezinsleven. Deze inbreuk is echter gelet op het tweede lid
van artikel 8 EVRM gerechtvaardigd. Ook de omstandigheid dat het gezin van klager lang moet reizen om hem te kunnen bezoeken levert nog geen inbreuk op van voornoemd recht. De beroepscommissie merkt overigens op dat, zoals ter zitting is gebleken, de
vriendin van klager het aanbod van de inrichting om te overnachten, heeft afgewezen. Het beroep dient derhalve ongegrond te worden verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, dr. F. Koenraadt en dr. E.B.M. Rood-Pijpers, leden, in tegenwoordigheid van
R. Kokee, secretaris, op 12 maart 2007
secretaris voorzitter