nummer: 06/1609/GA
betreft: [klager] datum: 26 oktober 2006
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 26 juni 2006 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 22 september 2006, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager en [...], unit-directeur bij voormelde p.i. Klagers raadsman
mr. A. Moskowicz is met bericht van verhindering niet verschenen. De raadsman heeft verzocht de door hem gemaakte kanttekeningen in de zogenaamde B zaak (de beslissing tot plaatsing in de EBI; beroep ingeschreven onder nummer 06/1453/GB) als herhaald
en
ingelast te beschouwen in de onderhavige beklagzaak. In het verlengde daarvan is het verzoek aan de beroepscommissie gedaan de beklagzaak en de plaatsing/overplaatsingszaak zoveel mogelijk in onderlinge samenhang te bezien en te beoordelen.
Van het horen van klager en de directeur is verslag opgemaakt. De tekst hiervan is hieronder integraal in de standpunten van klager en de directeur weergegeven. Het verslag is op 25 september 2006 ter kennisgeving naar klager en de directeur gestuurd.
Op diezelfde datum is klagers raadsman in de gelegenheid gesteld om binnen tien dagen na ontvangst van het verslag daarop te reageren. Van deze gelegenheid heeft hij geen gebruik gemaakt.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft
a) een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van veertien dagen, welke ordemaatregel extern ten uitvoer werd gelegd op de landelijke afzonderingsafdeling Nieuw Vosseveld, en
b) de verlenging van de onder a. genoemde beslissingen.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager geeft aan dat hij volstrekt ten onrechte op de landelijke afzonderingsafdeling is geplaatst. Er is werkelijk geen enkele reden om te veronderstellen dat hij vluchtgevaarlijk zou zijn. Hij kan dan ook niet begrijpen dat hij thans in de EBI
verblijft. Afgelopen woensdag – 20 september 2006 – speelde er een kort-geding met als inzet het verzoek van klager om in het vervolg zonder glazen tussenwand met zijn raadsman te kunnen spreken. Bij die gelegenheid heeft zelfs het openbaar ministerie
aangegeven dat klager niet vluchtgevaarlijk is. Overigens heeft klager zich tijdens een vorige, langdurige detentie ook steeds netjes gedragen. Hij kwam zijn afspraken altijd na. In dit verband merkt klager op dat zijn vader tijdens zijn vorige
detentie
overleed. Vanuit het ministerie werd hem geen verlof toegestaan. De directeur van de gevangenis Esserheem was het daar niet mee eens en nadat klager hem zijn erewoord had gegeven niet te zullen ontvluchten, zijn klager en de directeur samen naar de
begrafenis gegaan. Dat ging goed. Waarom zou klager trouwens vluchten? Iedereen kent hem. Hij kan bij wijze van spreken niet eens naar de bakker zonder opgemerkt te worden.
Bij binnenkomst in Vught werd klager op unit 7 geplaatst. Hij heeft er alles aan gedaan om te voorkomen dat hij in de EBI werd geplaatst. In de stukken heeft klager gelezen dat hij de dienst uitmaakte op de afdeling en dat dit onder meer terug te zien
is tijdens het bellen. Klager vindt het onjuist dat hem wordt aangewreven dat hij veel belde. Het klopt dat de hoofdregel is dat per persoon tien minuten gebeld mag worden. Maakt iemand geen gebruik van zijn recht om te bellen, dan mag iemand anders
bellen. Klager verbleef met twaalf veelplegers op de afdeling. Die hadden weinig financiële middelen en maakten niet of nauwelijks gebruik van hun recht om te bellen. Klager vroeg steeds netjes of hij dan mocht bellen en heeft hierbij geen enkele druk
uitgeoefend.
Klager wijst ook nog op het verhaal rond het lepeltje dat op zijn cel werd aangetroffen. Dat lepeltje was niet van hem. Dat moet van een vorige bewoner van de cel zijn geweest. Terzake is hem overigens ook geen verslag aangezegd en geen straf opgelegd.
Toch wordt het lepeltje nu wel ten tonele gevoerd. Dat is onjuist.
Wat zijn verblijf in unit 7 betreft merkt klager nog op dat het op z’n minst genomen niet normaal is dat een p.i.w.-ster van deze afdeling tijdens de weekeinden bij de familie [A] over de vloer komt, terwijl klager in verband met ‘de zaak [A]’ in
detentie verblijft. Op grond van anonieme informatie is klager thans in de EBI geplaatst. Iedereen kan, aldus klager, vertellen hoe dit zit en waar die anonieme informatie vandaan komt.
De unit-directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De directeur geeft aan dat hem op enig moment informatie vanuit het GRIP heeft bereikt. Die informatie had een dusdanig gewicht dat, gelet op het beveiligingsniveau van unit 7, is besloten klager niet langer in unit 7 te handhaven. Klager werd in
afzondering geplaatst en uiteindelijk overgeplaatst naar de EBI. Op de achtergrond speelde ook nog klagers gedrag op de afdeling. Er waren medegedetineerden die, wellicht gelet op de reputatie van klager, bereid waren bepaalde dingen voor hem te doen.
Klagers gedrag speelde bij de uiteindelijke afweging om hem in afzondering te plaatsen een ondergeschikte rol. Dat gedrag alleen zou ook niet genoeg zijn geweest om de bestreden beslissing op te leggen. Het ging vooral om de GRIP-informatie. Het kan
zijn dat het openbaar ministerie tijdens de behandeling van een kort-geding afgelopen woensdag heeft gezegd dat klager niet vluchtgevaarlijk is. De directeur is daar niet bij geweest en informatie van deze strekking heeft hem ook niet bereikt. Het gaat
overigens niet om afgelopen woensdag, maar om de situatie zoals die was ten tijde van het opleggen van de bestreden maatregel.
Het klopt dat er een p.i.w.-ster op de afdeling waar klager verbleef werkzaam is die contacten heeft in de makelaardij. Voor zover klager suggereert dat deze p.i.w.-ster verantwoordelijk is voor het beeld dat over klagers gedrag op de afdeling is
geschetst, merkt de directeur op dat de gedragsrapportage wordt samengesteld door al het op de afdeling werkzame personeel. Voor zover klager suggereert dat de p.i.w.-ster de anonieme bron zou zijn waarop de GRIP-informatie is gebaseerd, merkt de
directeur op dat hij daar geen enkele aanwijzing voor heeft. Integendeel.
3. De beoordeling
De directeur heeft aan klager een ordemaatregel van afzondering opgelegd en beslist dat de afzondering extern ten uitvoer moest worden gelegd en de beslissingen tot afzondering en externe tenuitvoerlegging verlengd. Deze beslissingen zijn, gelet op de
daaraan gegeven motiveringen, gebaseerd op de informatie die de directeur vanuit het GRIP is aangereikt en op klagers gedrag op de afdeling.
De beroepscommissie stelt vast dat, gelet op het verhandelde ter zitting, klagers gedrag op de afdeling weliswaar een rol heeft gespeeld bij het nemen van de bestreden beslissingen, maar dat de directeur bij zijn afweging doorslaggevende betekenis
heeft
toegekend aan de informatie die hij van het GRIP heeft ontvangen.
Op het moment dat een directeur informatie van het GRIP ontvangt, dient hij af te wegen hoe hij met die informatie zal omgaan. Gelet op de inhoud van de GRIP-informatie over klager komt de beroepscommissie tot het oordeel dat de beslissingen van de
directeur om afzondering toe te passen en deze extern ten uitvoer te leggen, wat er verder ook zij van het door en namens klager gevoerde verweer, niet als onredelijk of onbillijk kunnen worden aangemerkt. Ditzelfde geldt, bij afwezigheid van enige
nadere informatie in verband met het GRIP-advies, voor de beide verlengingsbeslissingen. Het beroep van klager zal dan ook ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal worden bevestigd.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, mr. U. van de Pol en mr. J.W.P. Verheugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.N.E. Plooij, secretaris, op 26 oktober 2006
secretaris voorzitter