Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/2313/GV, 23 oktober 2006, beroep
Uitspraakdatum:23-10-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/2313/GV

betreft: [klager] datum: 23 oktober 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 7 september 2006 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Klager zweert dat hij geen gevaar voor de maatschappij zal zijn wanneer hij op verlof is. Zijn vrouw
staat volledig achter hem. Klager zweert zich aan alle regels te houden en geen fouten te maken. Zijn gezin is er kapot van dat zijn verlof is afgewezen. Verder geeft klager aan dat zijn thuissituatie en de omgang met zijn kinderen goed is.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager is voor de tweede maal veroordeeld voor een zedendelict met minderjarigen. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft negatief geadviseerd op grond van de mogelijkheid van confrontatie
met klagers slachtoffers. De advocaat-generaal is in haar advies niet duidelijk en lijkt niet zeker te zijn van de delictsituatie. Er is hieromtrent niet meer duidelijkheid verkregen omdat de advocaat-generaal nog op vakantie is. Vervolgens heeft de
officier van justitie laten weten dat de twee slachtoffertjes die door klager seksueel zijn misbruikt niet op het verlofadres wonen. De beide slachtoffertjes zijn de kinderen van klagers ex-partner. De huidige thuissituatie is zeer problematisch.
Klager
heeft bij zijn huidige partner twee kinderen uit een eerdere relatie en zij hebben samen twee kinderen. Klager is gezien de opgelegde straf een TR kandidaat. Er is geen RISc afgenomen daar de periode om gedragsinterventies te kunnen ondergaan minder
dan
vier maanden zou zijn en daarom niet toereikend. Klager is bekend bij de Reclassering Nederland ‘de Zaanstreek’ en is in het kader van de vroeghulp bezocht. Klager wenste geen hulp en ontkent de delicten. Met de reclasseringsmedewerker is afgesproken
dat klager nogmaals wordt bezocht en een behandelingsaanbod kan worden gedaan. Dit ook gezien de zeer kwetsbare gezinssituatie waar klager na zijn v.i. in terecht komt. Uit de gedragsrapportage blijkt dat klager nogal eens onwaarheden vertelt en
personeel tegen elkaar uitspeelt. Zo heeft hij laten weten dat zijn dochter een auto ongeluk heeft gehad, in het ziekenhuis is opgenomen en enkele dagen later is overleden. Het bleek dat klager dit heeft verzonnen. Klager wordt van buitenaf bedreigd,
hij heeft twee brieven met bedreigingen ontvangen. Er is hiervan aangifte gedaan en het onderzoek is nog steeds lopende. Het verlof van klager is daarom geweigerd op grond van het gevaar voor ernstige verstoring van de openbare orde of het plegen van
strafbare feiten.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis Zuyderbos te Heerhugowaard heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. De advocaat-generaal bij het ressortparket te Amsterdam heeft aangegeven bezwaar te hebben tegen de verlofaanvraag. De politie
Zaanstreek-Waterland wijkteam Zaandam midden heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de verlofverlening.

3. De beoordeling
Klager is in eerste aanleg veroordeeld tot 30 maanden gevangenisstraf, wegens ontucht met minderjarigen. De fictieve v.i.-datum valt op of omstreeks 29 december 2006.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal drie verlofaanvragen indienen.

De beroepscommissie stelt vast dat het negatieve advies van de advocaat-generaal ten aanzien van de verlofaanvraag gebaseerd was op de aanname dat de slachtoffers op klagers verlofadres verbleven. Uit nadere inlichtingen is inmiddels gebleken dat dit
niet het geval is. Het verlofadres is door de politie goedgekeurd en ook de bewoners van dit adres hebben aangegeven geen bezwaar te hebben tegen klagers komst. De beroepscommissie is van oordeel dat er onvoldoende contra-indicatie aanwezig is voor
verlofverlening welke de afwijzing van klagers verlofaanvraag kan rechtvaardigen. De Minister toont onvoldoende aan dat de thuissituatie niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet. Derhalve kan de beslissing van de Minister niet in stand blijven. De
beroepscommissie geeft de Minister in overweging om aan de eventuele verlofverlening ingevolge artikel 5 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI) de voorwaarde te verbinden dat klager tijdens zijn
verlof geen contact zal zoeken met de slachtoffers. Tevens bestaat de mogelijkheid om de duur van klagers verlof te bekorten zodat het verlof zonder overnachting zal plaatsvinden. Het beroep zal gegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt de Minister op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen twee weken na ontvangst van deze
uitspraak.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.R. Meijeringh, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Schinkel, secretaris, op 23 oktober 2006

secretaris voorzitter

Naar boven