Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/1169/TA, 18 augustus 2006, beroep
Uitspraakdatum:18-08-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/1169/TA

betreft: [klager] datum: 18 augustus 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van, ingediend door mr. J.A.W. Knoester, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 28 april 2006 verzonden uitspraak van 1 december 2005 van de beklagcommissie bij het FPC Veldzicht te Balkbrug, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft het hoofd van de inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. J.A.W. Knoester om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de intrekking van klagers begeleide verloven.

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Erkend wordt dat elk verlof op zichzelf telkens korter dan een week heeft geduurd. Ten onrechte heeft de beklagcommissie echter de stelling
van
klagers raadsman dat de verloven in hun onderlinge samenhang en/of bij elkaar opgeteld wèl langer dan een week hebben geduurd als irrelevant bestempeld. Wanneer immers kortdurende verloven met een zekere regelmaat worden herhaald, dient te worden
gesproken van een aaneengesloten periode, zoals bedoeld in artikel 56, tweede lid, sub a, Bvt. Als die periode langer dan een week is, moet worden gesproken van een beklagwaardige beslissing. Klager ziet zich in zijn mening gesterkt door de
omstandigheid dat artikel 56, tweede lid, Bvt nadrukkelijk onderscheid maakt tussen proefverlof en andere verloven.
Na de op verzoek van de Minister uitgebrachte second opinion zijn bizarre maatregelen jegens klager genomen, zoals de bevriezing van zijn begeleide verloven. Het is niet juist dat deze verloven zijn ingetrokken omdat hij een libidoremmend middel moet
gaan gebruiken; dit geldt alleen voor zijn onbegeleide verloven. Pas na de uitgebrachte second opinion is men gaan aangeven dat hij gericht zou zijn op vrouwen. Artikel 56, tweede lid, sub a, Bvt dient gewijzigd te worden, omdat het niet zo kan zijn
dat
er geen beklag en beroep mogelijk is tegen intrekking van begeleid en onbeleide verloven. Zijn begeleide verloven zijn ingetrokken, ondanks dat de Minister de inrichting toestemming had gegeven om begeleide verloven voort te zetten. Dit alles heeft te
maken met het feit dat de inrichting vanwege het incident met de ontsnapte en gerecidiveerde [A] bang is geworden. Er is bij klager geen sprake geweest van pre-delictgedrag. Klager wil niet meewerken aan verder onderzoek en wil evenmin medicatie
gebruiken. Klager heeft meer vertrouwen in de mening van psychiater [B] dan de psycholoog die de second opinion heeft uitgebracht. De second opinion is uitgebracht in de tijd dat tbs-gestelde [A. in de fout is gegaan. Als dat niet was gebeurd, had
klager nog in de Loena gewoond of in Warnsveld gezeten. Veldzicht liegt verder over vele zaken. Uit een inmiddels gehouden STB en DSB is gekomen dat er geen sprake is van gerichtheid op vrouwen, dat er geen longstayindicatie is en dat hij terugmag naar
de Loena en nieuwe verloven worden aangevraagd als er een nieuwe HCR-20 is gemaakt. Klager verzoekt om een grote schadevergoeding voor de zeer lange tijd van het voor niets binnen moeten blijven.

Het hoofd van de inrichting heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan - voor zover dat is komen vast te staan - naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. De stelling van klagers raadsman dat kortdurende verloven wat
betreft duur bij elkaar opgeteld zouden moeten worden, kan niet worden gevolgd. De wetgever heeft immers blijkens de Memorie van toelichting op de artikelen 50 en 51 Bvt bewust niet een rechtsmiddel willen openstellen tegen kortdurende verloven: “Het
verlof biedt een toetsingsmogelijkheid van gedragsverandering en een mogelijkheid om met andere of nieuwe leef- en woonsituaties te experimenteren, waardoor de staf van de inrichting en de TBS-gestelde inzicht krijgen in de mogelijkheden en
beperkingen.
Een te sterke juridisering van het verlofbeleid kan schadelijk zijn voor het verplegingsproces. Het openstellen van beroep tegen de intrekking van verloven, die op het moment van intrekking slechts kort, variërend van enkele uren tot enkele dagen,
hebben geduurd, zal een remmend effect op de verlofverlening hebben.”.
Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, drs. G.A.M. Mensing en mr. J.M. van der Vaart, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 18 augustus 2006

secretaris voorzitter

Naar boven