Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/1/JA, 16 maart 2006, beroep
Uitspraakdatum:16-03-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/1/JA

betreft: [klager] datum: 16 maart 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S. Koster, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 14 december 2005 van de alleensprekende beklagrechter bij de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) De Heuvelrug te Overberg,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde j.j.i. in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw mr. S. Koster om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de weigering om een belregeling toe te staan tussen klager, die in het huis van bewaring (h.v.b.) Rotterdam te Krimpen aan den IJssel verblijft, en zijn in de locatie Eikenstein van de j.j.i. De Heuvelrug verblijvende echtgenote
[...].

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
De beklagcommissie heeft pas op 14 december 2005 uitspraak gedaan, terwijl zij ex artikel 72, eerste lid, Bjj binnen een termijn van vier weken een beslissing had moeten nemen.
In artikel 65, eerste lid, Bjj staat dat een jeugdige bij de beklagcommissie beklag kan doen over een hem betreffende door of namens de directeur genomen beslissing. De beslissing van de directeur van voormelde j.j.i. om geen belregeling toe te staan
tussen klager en zijn echtgenote raakt klager direct, ondanks het feit dat klager ergens anders gedetineerd is. Klager mag wel degelijk zijn beklag over dat besluit doen bij de beklagcommissie van voormelde j.j.i. Klager en zijn echtgenote verkeren in
psychische nood ten gevolge van het feit dat zij op geen enkele wijze contact met elkaar kunnen hebben.
Omdat vanuit De Heuvelrug het advies is gegeven om een verzoek tot een belregeling bij De Heuvelrug in te dienen en de beslissing op dat verzoek gericht is aan een kantoorgenoot van klagers raadsvrouw, lijkt het niet meer dan redelijk dat een klacht
met
betrekking tot voornoemd besluit dan ook direct bij de beklagcommissie van De Heuvelrug ingediend wordt.
De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Vast staat dat klager verblijft in een penitentiaire inrichting (p.i.) en zijn echtgenote in een j.j.i., en dat hij zich beklaagt over het niet toestaan van een belregeling tussen hem en zijn echtgenote door de directeur van die j.j.i.

Een in een p.i. verblijvende gedetineerde kan zich op grond van het bepaalde in de artikelen 60, 61 en 1, aanhef en onder b, van de Penitentiaire Beginselenwet beklagen bij de beklagcommissie bij de inrichting waarin hij verblijft over een door of
namens de directeur van die inrichting jegens hem genomen beslissing.

Gelet op de artikelen 65, 66 en 1, aanhef en onder b Bjj kan een in de j.j.i. verblijvende jeugdige zich bij de beklagcommissie bij die inrichting beklagen over een hem betreffende door of namens de directeur van die inrichting genomen beslissing. Op
grond van artikel 80 Bjj kunnen, behoudens ingeval de beklag- en beroepscommissie van oordeel is dat zwaarwegende belangen van de jeugdige zich daartegen verzetten, ook de ouders, voogd, stief- of pleegouders van de jeugdige dit klachtrecht
uitoefenen.

Nu klager in een p.i. verblijft kan hij op grond van de wetssystematiek van de genoemde beginselenwetten geen beklag indienen bij de beklagcommissie van een j.j.i. over een beslissing van de directeur van die j.j.i. ook al raakt die beslissing ook
hem.
Wel had zijn echtgenote beklag kunnen instellen.

Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

Ten overvloede wordt nog als volgt overwogen.
Het feit dat een medewerker namens de directeur van een justitiële inrichting de advocaat van klager niet volledig informeert, ontslaat die advocaat niet van zijn onderzoeksplicht met betrekking tot de toepasselijke wetgeving. Bovendien is de advocaat
reeds op 19 oktober 2005 door de commissie van toezicht meegedeeld dat klagers echtgenote een beklag zou moeten indienen.
Voorts is namens klager aangevoerd dat de beklagcommissie pas na lange tijd uitspraak heeft gedaan op het beklag.
De beroepscommissie overweegt dat weliswaar in artikel 72, eerste lid, Bjj wordt vermeld dat de beklagcommissie binnen een termijn van vier weken uitspraak doet, welke termijn in bijzondere omstandigheden met ten hoogste vier weken kan worden verlengd
maar dat de wetgever geen rechtsgevolgen aan overschrijding van die termijn heeft verbonden. Of er reeds aanstonds een mondelinge beslissing is gegeven, is niet duidelijk geworden. Wat hiervan ook zij, klagers raadsvrouw had ook een nieuw verzoek om
een
belregeling kunnen indienen bij de instelling alwaar hij verbleef. Door dit na te laten heeft klager het aan zichzelf te wijten dat hij al die tijd verstoken is gebleven van belcontacten met zijn echtgenote.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit uit mr. D.A. Flinterman, voorzitter, mr. D.A.N. Bartels en mr. drs. T.A.N. Louwe, leden, bijgestaan door mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 16 maart 2006

secretaris voorzitter

Naar boven