Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/2053/JV, 27 oktober 2005, beroep
Uitspraakdatum:27-10-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer: 05/2053/JV

betreft: [klager] datum: 27 oktober 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 78, eerste lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van mr. A. Sennef, namens

[...], geboren op [1984], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 5 augustus 2005 van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 19 september 2005, gehouden in de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) Den Engh te Den Dolder, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A.Sennef, [...], mentor van klager in de j.j.i. Rentray te
Rekken en [...], vertegenwoordiger van de Minister.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de ten behoeve van klager verleende machtiging voor proefverlof ingetrokken, wegens detentie van klager in P.I. Grave op verdenking van het plegen van een strafbaar feit. Op 7 december 2004 is door de Minister een machtiging
proefverlof afgegeven ten behoeve van klager met ingang van 13 december 2004.
Klager is op 6 juli 2005 aangehouden en vervolgens in bewaring gesteld en op 20 juli 2005 is de gevangenhouding bevolen voor de duur van 30 dagen. De verlenging gevangenhouding is op 17 augustus 2005 door de raadkamer van de rechtbank te ’s-Gravenhage
afgewezen.

2. De standpunten
De raadsvrouw heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de behandeling van de zaak door de voorzitter van de beroepscommissie, die eveneens het schorsingsverzoek van klager heeft behandeld.
Door en namens klager is aangevoerd dat de Minister ten onrechte heeft besloten de verleende machtiging voor het bedoelde proefverlof in te trekken.
De raadsvrouw heeft een pleitnota overgelegd. Deze is aan deze uitspraak gehecht en de inhoud daarvan dient als hier ingelast te worden beschouwd. In hoofdzaak stelt de raadsvrouw dat de Minister door het proefverlof op grond van artikel 30, vierde
lid,
Bjj te beëindigen, een bevoegdheid heeft uitgeoefend die niet hem maar de directeur toekomt. Het enkele feit dat klager verdachte is in een strafzaak biedt onvoldoende grond om aan te nemen dat van gevaarlijkheid in de zin van artikel 30, vierde lid,
Bjj sprake zou zijn. Hooguit kan op dat moment worden vastgesteld dat er een vermoeden van gevaarlijkheid was. De voorlopige hechtenis van klager is door de raadkamer opgeheven wegens het ontbreken van ernstige bezwaren. Voorts ontbrak (en ontbreekt
nog
steeds) de ex artikel 30, vierde lid, Bjj vereiste noodzaak om het proefverlof voortijdig te beëindigen. De directeur kon de toets van de voorlopige hechtenis rustig afwachten. Door zich zorgvuldig over de onderhavige situatie te laten informeren door
de inrichting en het openbaar ministerie had de Minister te weten kunnen komen dat het nog maar zeer de vraag was of de voorlopige hechtenis van klager zou worden verlengd. De Minister handelde voortijdig, ad hoc en zonder te beschikken over de
inhoudelijke informatie die voor een zorgvuldige afweging van de betrokken belangen noodzakelijk was. Bovendien is zijn besluit onvoldoende gemotiveerd. De directeur was genoodzaakt het proefverlof in te trekken. Zijn poging om dit te voorkomen is
mislukt. Het bevreemdt dat klager na intrekking van de machtiging proefverlof is geplaatst in een semi-open inrichting. Het is voor klager niet te begrijpen dat de Minister wel toestond dat hij onbegeleid weekendverlof kreeg en de Minister daarna de
machtiging voor dat verlof heeft ingetrokken.
Klager vindt het vervelend dat hij weer terug is geplaatst in de j.j.i. Rentray te Rekken. Hij was goed bezig. In Rentray is voor hem niets meer te doen. Hij gaat nu maar overdag naar de klussenbus om repareerwerkzaamheden en schilderwerk op terrein
van
de j.j.i Rentray te doen. Er is echter niet veel te doen. Hij verdoet zijn tijd. Klager was met hulp van de Reclassering bezig om werk te vinden. Klager wil graag verder met zijn opleiding Bouw/Hout aan het Albeda College te Rotterdam. Klager heeft in
juni 2005 een deelkwalificatie gehaald. Klager kan op elk moment instromen in het Albeda College, want er zijn diverse modules.
De mentor deelt mee dat klager uitbehandeld is. De inrichting kan niet veel meer met klager beginnen. Hij verblijft nu in een groep voor 16/17 jarigen.

De vertegenwoordiger van de Minister heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Op 4 augustus 2005 is de Minister bericht dat klager sinds 6 juli 2005 wegens verdenking van medeplegen van een gewapende gijzeling gedetineerd was. Vervolgens is op 5 augustus 2005 de machtiging tot proefverlof ingetrokken. De Minister is daartoe
bevoegd op basis van het gestelde in artikel 30 Bjj. Ingevolge artikel 47 Reglement justitiële jeugdinrichtingen (Rjj) kan de Minister zijn machtiging tot proefverlof intrekken. In artikel 30, derde lid, Bjj wordt als algemene voorwaarde genoemd dat de
jeugdige zich tijdens het verlof niet aan enig misdrijf zal schuldig maken. De intrekking van de machtiging is met het oog op de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van klager gerechtvaardigd. Klager zal gedagvaard worden voor een
zitting van de meervoudige kamer op 18 november 2005. Juist nu de rol van klager bij het plegen van het strafbare feit en de mate van gevaarlijkheid van klager nog niet vast staan, is het noodzakelijk de machtiging in te trekken. Klager verbleef voor
zijn proefverlof in een beperkt beveiligde inrichting en diende dus naar die inrichting terug te keren na de intrekking van het proefverlof. Getracht is informatie van de officier van justitie te verkrijgen, maar de officier moest dat intern
overleggen,
hetgeen veel tijd heeft gekost. De directeur heeft eigenhandig besloten klager na intrekking van het proefverlof onbegeleid weekendverlof te verlenen, hoewel de Minister nog niet had beslist op de aanvraag van een machtiging tot het verlenen van
onbegeleid weekendverlof.

3. De beoordeling
In artikel 31 juncto 30 Bjj wordt het toestaan van het verlaten van de inrichting bij wijze van proefverlof geregeld, alsmede de daaraan te verbinden voorwaarden genoemd. Voor het verlenen van proefverlof door de directeur is een machtiging van de
Minister vereist. Artikel 31, derde lid, juncto artikel 30, vierde lid, Bjj geeft de gronden aan waarop de directeur het proefverlof kan intrekken. Daarnaast kan de Minister op grond van artikel 47 Rjj zijn verleende machtiging voor het proefverlof
intrekken, in welk geval de directeur verplicht is het proefverlof in te trekken. Hoewel in de wet en regelgeving geen gronden worden genoemd op grond waarvan de Minister zijn machtiging kan intrekken, kan in het licht van de systematiek van de
wettelijke regeling van het proefverlof geen andere conclusie worden getrokken dan dat de Minister op dezelfde gronden als genoemd in artikel 30, vierde lid, Bjj de machtiging proefverlof kan intrekken.

Ingevolge artikel 30, vierde lid, Bjj is het overtreden van aan het proefverlof verbonden voorwaarden voldoende voor intrekking van het proefverlof.
Vaststaat dat klager wordt verdacht van het medeplegen van een gewapende gijzeling, terzake waarvan hij is aangehouden en in voorlopige hechtenis is geplaatst. Er kan alsdan sprake zijn van overtreding van de aan het proefverlof verbonden algemene
voorwaarde dat klager zich niet schuldig maakt aan enig misdrijf. Ook kan het verlof worden ingetrokken indien dit noodzakelijk is met het oog op de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de jeugdige voor de algemene veiligheid van
personen. Gelet op de verdenking van betrokkenheid bij een ernstig strafbaar feit mocht de Minister het proefverlof intrekken.
De omstandigheid dat de voorlopige hechtenis is opgeheven, kan hieraan niet afdoen.
Gelet op het vorenstaande is de intrekking door de Minister van de machtiging voor het verlenen van proefverlof niet in strijd met de wet en kan deze beslissing evenmin onredelijk of onbillijk worden genoemd.
Aan de namens klager genoemde belangenafweging kan de beroepscommissie derhalve niet toekomen. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr.dr. M.L.C.C. de Bruijn-Lückers, voorzitter, prof. dr. R.A.R. Bullens en mr. A.P. van der Linden, leden, bijgestaan door mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 27 oktober 2005

secretaris voorzitter

Naar boven