Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/3035/TB, 9 mei 2005, beroep
Uitspraakdatum:09-05-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/3035/TB

betreft: [klager] datum: 9 mei 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 14 december 2004 van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 21 maart 2005, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam zijn klager gehoord en namens de Minister [...]. Hiervan is het aangehechte verslag opgemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft beslist klager over te plaatsen naar de Dr. Henri van der Hoevenkliniek te Utrecht (hierna: Van der Hoevenkliniek).

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Bij brief van 4 december 2004 is namens het hoofd van de Dr. S. van Mesdagkliniek (hierna: VanMesdagkliniek) de Minister geadviseerd tot overplaatsing van klager naar een andere tbs-inrichting. De Minister heeft op 14 december 2004 beslist klager over te plaatsen naar de Van der Hoevenkliniek. Deze overplaatsing is op 21december 2004 gerealiseerd.

3. De standpunten
Klager kan zich niet verenigen met zijn overplaatsing naar de Van der Hoevenkliniek.
In een min of meer recent verleden heeft het Meijers Instituut klager geselecteerd voor de Van Mesdagkliniek, omdat deze het best bij klagers karakter past. Hij zou nu in de Van der Hoevenkliniek moeten integreren in een groepgestoorde pedoseksuelen met een totaal andere, kinderlijke belevingswereld. Dat is alleen al onmogelijk wegens de voordracht van klager voor een plaatsing in een longstay-afdeling. Hij wil liever met rust worden gelaten. Klager zital twaalf jaar vast, waarvan acht in de Van Mesdagkliniek en hij ervaart de overplaatsing als extra straf. Zijn bezwaren tegen de werkwijze van de Van der Hoevenkliniek zijn onoverkomelijk en betreffen onder meer de door verpleegdenuit te voeren personeelstaken, die daardoor tot onvoldoende zorg leiden. Verpleegden controleren samen met een personeelslid de persoonlijke verblijfsruimten. Ook de groepsevaluaties tasten klagers privacy aan, daar verpleegden geenzwijgplicht hebben, terwijl het tweemaal per dag verschijnende inrichtingsbulletin met een hoog Storygehalte zich ook slecht verhoudt met de geheimhoudingsplicht. Klagers welzijn in de Van Mesdagkliniek stond op een hoger niveau danin de Van der Hoevenkliniek, waar hij principieel niet deelneemt aan het programma en veel op zijn kamer verblijft. Hij heeft geen zin om zich in een gezin nabootsende groep te begeven.
Een verpleegde uit de Van der Hoevenkliniek wilde na een time-out van drie maanden niet terug, zodat klager diens plaats heeft moeten innemen. Na een verblijf van acht jaar in de Van Mesdagkliniek kreeg klager twee dagen de tijd omzijn overplaatsing voor te bereiden. De overplaatsing is dan ook onzorgvuldig geweest. Klager betwist een personeelslid te hebben gestalkt, want hij valt geen vrouwen lastig. Zijn opstelling ten aanzien van de tbs zal in de Van derHoevenkliniek niet anders zijn dan in de Van Mesdagkliniek. Ten tijde van de overplaatsing was klager flink overspannen, zodat het beter was geweest hem te laten betijen. In die tijd gebruikte hij slaapmedicatie. De coördinerendhoofd behandelaar heeft klager nooit antwoord gegeven op zijn vraag vóór de tbs-verlengingszitting, welke medicatie zij bedoelt als zij spreekt van medicatieweigering. Ook al zou klager medicijnen willen, krijgt hij deze niet. Inzijn twee maanden durend verblijf in het Pieter Baan Centrum heeft hij medicatie gebruikt, maar dat heeft niet het door de behandelaars beoogde effect gehad. Hij heeft, en dat onderschrijft zijn omgeving, nooit een psychose gehad,zodat medicatie daartegen dan ook niet nodig is. Het is klager een raadsel dat men spreekt over behandeling, terwijl verblijf op een longstay-afdeling aan de orde is.

De Minister heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Er is sprake van een overplaatsing ex artikel 11, derde lid, Bvt. De in het eerste en tweede lid van dit artikel gestelde eisen zijn van overeenkomstige toepassing. Klager is op 21 december 2004 in het kader van een wederzijdseoverplaatsing overgeplaatst naar de Van der Hoevenkliniek na op 8 december 2004 hierover te zijn gehoord. Klager verleent geen enkele medewerking aan de tenuitvoerlegging van de tbs.
Klinieken kunnen patiënten die langer dan drie jaar in behandeling zijn in onderling overleg wederzijds overplaatsen. De afdeling Individuele TBS Zaken (ITZ) moet erover worden geïnformeerd in verband met het toezicht op de nalevingvan de zorgvuldigheidseisen hieromtrent.
Uit de ter beschikking staande informatie kwam met betrekking tot artikel 11, tweede lid, onder a, Bvt naar voren dat het gerechtshof Amsterdam klager op 21 september 1994 heeft ontslagen van alle rechtsvervolging en hem terbeschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege wegens poging tot doodslag en mishandeling.
Uit de ter beschikking staande informatie kwam met betrekking tot artikel 11, tweede lid, onder b, Bvt naar voren dat wegens gebrekkige anamnese, verhullende en incomplete informatieverstrekking door klager en het ontbreken van zijntoestemming voor een heteroanamnese slechts sprake is van een descriptieve diagnostiek. Klager heeft kenmerken van een paranoïde, schizotypische en narcistische persoonlijkheidsstoornis, terwijl de Van Mesdagkliniek zich afvraagt ofook sprake is van een autisme spectrum stoornis. Klagers intelligentieniveau is boven de 80 en er is niet gebleken van een extreem beheers- en/of vluchtrisico. Klager staat op de wachtlijst voor een longstayplaats. In dat kaderheeft de LAP-commissie bij brief van 9 oktober 2003 geconcludeerd dat de intramurale tenuitvoerlegging van de maatregel in het geval van klager bijna twee jaar meer bedraagt dan de minimumduur van zes jaar, dat de behandeling nogniet is aangeslagen, dat klager als chronisch delictgevaarlijk is aan te merken, dat zijn verblijf in de tbs-inrichting voornamelijk gekenmerkt wordt door controleren, structureren en steunen en dat thans geenbehandelingsmethodieken voorhanden zijn om de prognose gunstig te beïnvloeden. Uit de brief van 6 december 2004 van de Van Mesdagkliniek komt onder meer naar voren dat klager tijdens de tenuitvoerlegging van de tbs niet tot hetinzicht is gekomen een ernstig delict te hebben gepleegd, aan een psychiatrische stoornis te lijden en behandeling te behoeven. Gezien de bevindingen van zowel de LAP-commissie als de inrichting zal de behandeling zich vooralrichten op het vergroten van de kwaliteit van leven en het onderzoeken van passende woonmogelijkheden. Klager weigert medicatie en zijn visie op het delictgevaar en toekomstperspectief verschilt van die van de inrichting. Klagerwenst dat de tbs zo spoedig mogelijk wordt opgeheven. In de Van Mesdagkliniek is geen sprake van behandeling noch van enige vertrouwensrelatie met mensen om hem heen. Klager vertoont stalkingsgedrag jegens een personeelslidgedurende langere tijd en er is geen zicht op een positieve ontwikkeling qua inbedding en behandeling. Deze voortdurende negatieve situatie maakt dat klager beter in een andere inrichting vorm en inhoud probeert te geven aanbehandeling, vermindering van recidivegevaar en kwaliteit van leven, aldus de Van Mesdagkliniek.
De plaatsing in de Van der Hoevenkliniek voldoet aan de in artikel 11, eerste en tweede lid Bvt gestelde eisen. Wellicht kan de Van der Hoevenkliniek, die voor wat betreft de behandelingsbasisprincipes niet van anderetbs-inrichtingen verschilt, een positieve relatie met klager opbouwen. Klagers bezwaren terzake van het karakter van de Van der Hoevenkliniek, dat van alle tbs-inrichtingen het minst zou accorderen met klagers persoonlijkheid zijnniet zo zwaarwegend dat deze dienen te prevaleren boven het belang van een spoedige overplaatsing ten behoeve van de voortdurende negatieve situatie waarin klager en de Van Mesdagkliniek verkeren. Verzocht wordt dan ook het beroepongegrond te verklaren.

Ter zitting is namens de Minister- zakelijk weergegeven - daaraan het volgende toegevoegd.
Erkend wordt dat het niet leuk voor klager is geweest om minder dan een week voor de daadwerkelijke overplaatsing te horen dat deze aanstaande is. Wel is hij eerder gehoord over het voornemen hem over te plaatsen. Het horen vindteerst plaats zodra een plaats beschikbaar is. Klagers verblijf in de Van Mesdagkliniek diende beëindigd te worden, mede wegens zijn bedreigingen van een personeelslid. Het overplaatsingsmes snijdt aan twee kanten. Klager krijgtaldus een tweede kans voor een behandelpoging, welke hij niet verloren zou moeten laten gaan.

4. De beoordeling
Bij de overplaatsing van ter beschikking gestelden dient de Minister, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt,en
b) de eisen die de behandeling van de ter beschikking gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Uitgangspunt van het op grond van het IBO II-rapport door de Minister geformuleerde beleid is dat alle tbs-inrichtingen geoutilleerd zijn voor iedere ter beschikking gestelde, met uitzondering van een aantal speciale categorieën, teweten vrouwen, zwakbegaafden en extreem beheers- en vluchtgevaarlijke ter beschikking gestelden. Daarnaast wordt onderscheiden naar de primaire psychopathologie: psychotische stoornis of persoonlijkheidsstoornis.

De Minister heeft de beslissing tot overplaatsing van klager genomen met inachtneming van klagers geslacht, zijn intelligentie, de ten aanzien van hem gestelde diagnose en gegevens omtrent het al dan niet bestaan van eenbeheers/vluchtrisico, alsmede de bestaande wachtlijsten.

De tenuitvoerlegging van de tbs is aangevangen op 12 februari 1996. Op grond van de stukken is gebleken dat klager na een verblijf van een jaar in het Meijers Instituut en met een onderbreking van twee maanden wegens verblijf in hetPieter Baan Centrum opgenomen geweest in de Van Mesdagkliniek. Aannemelijk geworden is dat in laatstgenoemde inrichting wegens onoverkomelijk gebleken weerstanden van klager en zijn weigering tot het gebruik van medicatie de opverandering gerichte behandelingsactiviteiten niet zijn aangeslagen, alsmede dat klager in het kader van zijn totale ontkenning van zijn problematiek en van de noodzaak tot behandeling het aanbod van een resocialisatietraject heeftafgewezen. Naar het oordeel van de Van Mesdagkliniek is aldaar geen sprake van behandeling, noch zicht op een positieve ontwikkeling qua maatschappelijke inbedding en behandeling.
Ten overstaan van de beroepscommissie heeft klager er blijk van gegeven zich te verzetten tegen de tenuitvoerlegging van de tbs-maatregel.
Ondanks het feit dat de op verandering gerichte behandelingsprognose niet gunstig is en de LAP-commissie heeft geadviseerd tot een longstayplaatsing voor klager heeft de Minister beslist tot overplaatsing van klager naar een anderetbs-inrichting, in casu de Van der Hoevenkliniek, teneinde hem nog een kans te bieden op behandeling.
Naar het oordeel van de beroepscommissie is, gelet op het vastlopen van klagers behandeling, de ook voor het overige negatieve situatie met betrekking tot klager in de Van Mesdagkliniek en het namens de Minister gestelde gelijkekwaliteitsniveau van de tbs-inrichtingen, de bestreden beslissing niet in strijd met de wet, noch bij afweging van alle in aanmerking komende belangen onredelijk of onbillijk te achten. Het beroep zal dan ook ongegrond wordenverklaard.
De beroepscommissie merkt nog op zij het ongewenst acht dat klager na een verblijf van acht jaar in de Van Mesdagkliniek slechts enkele dagen voor de daadwerkelijke overplaatsing kennis heeft genomen van de datum van overplaatsing.Een minder abrupte en zorgvuldiger wijze van overplaatsing had wellicht kunnen leiden tot enig perspectief voor het vervolgtraject, terwijl op grond van het ter zitting verhandelde bij de beroepscommissie de vraag is gerezen ofplaatsing in enig andere tbs-inrichting met het oog op het eindelijk tot stand komen van behandelmotivatie niet zou zijn aangewezen.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg , voorzitter, mr. H. Heijs en drs. J.R. van Veldhuizen, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. van der Waal-van der Linden, secretaris, op 9 mei 2005

secretaris voorzitter

nummer: 04/3035/TB

betreft: [...], verder klager te noemen.

Verslag van het behandelde ter zitting van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden van 21 maart 2005, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam.

Samenstelling van de beroepscommissie:
voorzitter: mr. N. Jörg
leden: mr. H. Heijs en drs. J.R. van Veldhuizen.
De beroepscommissie is bijgestaan door de secretaris mr. E. van der Waal-van der Linden.

Gehoord zijn klager en namens de Minister mevrouw [..].

Door klager is - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
In een min of meer recent verleden heeft het Meijers Instituut klager geselecteerd voor de Van Mesdagkliniek, omdat deze het best bij klagers karakter past. Hij zou nu in de Van der Hoevenkliniek moeten integreren in een groepgestoorde pedoseksuelen met een totaal andere, kinderlijke belevingswereld. Dat is alleen al onmogelijk wegens de voordracht van klager voor een plaatsing in een longstay-afdeling. Hij wil liever met rust worden gelaten. Klager zital twaalf jaar vast, waarvan acht in de Van Mesdagkliniek en hij ervaart de overplaatsing als extra straf. Zijn bezwaren tegen de werkwijze van de Van der Hoevenkliniek zijn onoverkomelijk en betreffen onder meer de door verpleegdenuit te voeren personeelstaken, die daardoor tot onvoldoende zorg leiden. Verpleegden controleren samen met een personeelslid de persoonlijke verblijfsruimten. Ook de groepsevaluaties tasten klagers privacy aan, daar verpleegden geenzwijgplicht hebben, terwijl het tweemaal per dag verschijnende inrichtingsbulletin met een hoog Storygehalte zich ook slecht verhoudt met de geheimhoudingsplicht. Klagers welzijn in de Van Mesdagkliniek stond op een hoger niveau danin de Van der Hoevenkliniek, waar hij principieel niet deelneemt aan het programma en veel op zijn kamer verblijft. Hij heeft geen zin om zich in een gezin nabootsende groep te begeven.
Een verpleegde uit de Van der Hoevenkliniek wilde na een time-out van drie maanden niet terug, zodat klager diens plaats heeft moeten innemen. Na een verblijf van acht jaar in de Van Mesdagkliniek kreeg klager twee dagen de tijd omzijn overplaatsing voor te bereiden. De overplaatsing is dan ook onzorgvuldig geweest. Klager betwist een personeelslid te hebben gestalkt, want hij valt geen vrouwen lastig. Zijn opstelling ten aanzien van de tbs zal in de Van derHoevenkliniek niet anders zijn dan in de Van Mesdagkliniek. Ten tijde van de overplaatsing was klager flink overspannen, zodat het beter was geweest hem te laten betijen. In die tijd gebruikte hij slaapmedicatie. De coördinerendhoofd behandelaar heeft klager nooit antwoord gegeven op zijn vraag vóór de tbs-verlengingszitting, welke medicatie zij bedoelt als zij spreekt van medicatieweigering. Ook al zou klager medicijnen willen, krijgt hij deze niet. Inzijn twee maanden durend verblijf in het Pieter Baan Centrum heeft hij medicatie gebruikt, maar dat heeft niet het door de behandelaars beoogde effect gehad. Hij heeft, en dat onderschrijft zijn omgeving, nooit een psychose gehad,zodat medicatie daartegen dan ook niet nodig is. Het is klager een raadsel dat men spreekt over behandeling, terwijl verblijf op een longstay-afdeling aan de orde is.

Namens de Minister is - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Erkend wordt dat het niet leuk voor klager is geweest om minder dan een week voor de daadwerkelijke overplaatsing te horen dat deze aanstaande is. Wel is hij eerder gehoord over het voornemen hem over te plaatsen. Het horen vindteerst plaats zodra een plaats beschikbaar is. Klagers verblijf in de Van Mesdagkliniek diende beëindigd te worden, mede wegens zijn bedreigingen van een personeelslid. Het overplaatsingsmes snijdt aan twee kanten. Klager krijgtaldus een tweede kans voor een behandelpoging, welke hij niet verloren zou moeten laten gaan.

secretaris voorzitter

Naar boven