Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/2740/GA, 2 februari 2005, beroep
Uitspraakdatum:02-02-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/2740/GA

betreft: [klager] datum: 2 februari 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 2 november 2004 van de beklagcommissie bij de locatie De Kruisberg te Doetinchem,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 20 januari 2005, gehouden in de locatie Zwolle, zijn gehoord klager en [...], unit-directeur van voornoemde locatie De Kruisberg.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. met ingang van 24 juni 2004 een disciplinaire straf van opsluiting in een strafcel voor de duur van zeven dagen;
b. met ingang van 24 juni 2004 plaatsing in een afzonderingscel met toepassing van cameratoezicht voor de duur van zeven dagen.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager is meteen in een isoleercel met een camera geplaatst. Volgens hem was er ook vanaf het begin al cameratoezicht. Klager had namelijk niets te doen en stond op een gegeven moment bovenop de wc. Er werd toen geroepen dat hij vande wc af moest gaan. Dat moet het personeel via de camera gezien hebben. Klager heeft de directeur maar eenmaal gesproken en dat was niet voor het cameratoezicht. De inrichtingsarts is wel bij hem geweest. De melding van 25 juni2004 klopt niet. Klager had het scheurhemd niet om zijn nek zitten, maar had dat strak om zich heen gewikkeld omdat hij het koud had. Het cameratoezicht was derhalve niet nodig. Klager bestrijdt tevens de inhoud van het rapport van25 juni 2004. Hij heeft het personeel niet onheus bejegend en heeft niet de scheldwoorden uitgesproken die in het rapport staan genoemd. Er klopt een hoop niet aan de beschikkingen. Er staat een datum op van 24 juni 2004, terwijlklager die dag pas ’s avonds in de inrichting kwam. Klager begrijpt ook niet dat de directeur zich in de datum heeft vergist door zijn geboortedatum, want die is 15 mei.

De unit-directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Er is een rapport van de badmeester. Daaruit blijkt dat klager, ondanks herhaaldelijke verzoeken hiertoe, niet wilde meewerken aan de inkomstenprocedure. De teamleider is er ook nog bij gehaald, maar klager bleef weigeren. Hij istoen in afzondering geplaatst tot afhandeling van het rapport door de directeur. Tijdens zijn overbrenging heeft klager het personeel uitgescholden. De directeur heeft klager een straf opgelegd van zeven dagen afzondering. Klager ishierbij medegedeeld dat hij eruit kon komen zodra hij zou meewerken. Op een gegeven moment had klager het scheurhemd om zijn nek gewikkeld. In overleg met de inrichtingsarts is toen besloten tot toepassing van cameratoezicht. Klagerverbleef al in een cel die geschikt is voor toepassing van cameratoezicht. De camera stond niet aan, maar dat is niet te zien. De directeur weet zeker dat klager is gehoord voor de toepassing van het cameratoezicht, maar dat staatniet op de beschikking vermeld. Op de beschikkingen staat een datum van 24 juni 2004. Dit betreft een typefout die te maken heeft met klagers geboortedatum. Er is ook nog een beschikking van 28 juni 2004 met betrekking tot deoplegging van een ordemaatregel van plaatsing in afzondering van klager met ingang van 25 juni 2004. Dit betreft een vergissing. Een collega unit-directeur dacht dat nog niet met klager was gesproken.

3. De beoordeling
Met betrekking tot a.
De beroepscommissie overweegt op grond van de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen dat klager bij zijn inschrijving in de inrichting bemerkte dat er twee bankbiljetten van 50 euro in zijn fouillering ontbraken en dathij om die reden weigerde te tekenen voor de inhoud van de fouillering. Nadat klager herhaaldelijk is verzocht alsnog te tekenen en hij dit bleef weigeren, is hij in afzondering geplaatst. De inschrijving van een gedetineerde in deinrichting betreft een administratieve procedure waarbij registratie plaatsvindt van de gedetineerde en zijn goederen. Er bestaat naar het oordeel van de beroepscommissie geen verplichting voor de gedetineerde om de goederenlijst tetekenen. In ieder geval kan uit de weigering van klager om te tekenen voor de inhoud van zijn fouillering niet de conclusie worden getrokken dat hij in het geheel niet wenste mee te werken aan de inkomstenprocedure en vormt ditonvoldoende grond voor oplegging van een disciplinaire straf. Van de weigering van klager om te tekenen had door de badmeester eenvoudig aantekening kunnen worden gemaakt op de goederenlijst. Het vorenstaande leidt tot het oordeeldat de oplegging aan klager van een disciplinaire straf van opsluiting in een strafcel, voorzover hieraan de reden ten grondslag ligt dat klager heeft geweigerd aan de inkomstenprocedure mee te werken, als onredelijk en onbillijkmoet worden aangemerkt. Deze beslissing is overigens onzorgvuldig omdat de ingangsdatum van 24 juni 2004 onjuist is en de terminologie van straf en maatregel door elkaar worden gebruikt. Voorzover de disciplinaire straf mede isopgelegd vanwege het uitschelden door klager van het personeel kan deze naar het oordeel van de beroepscommissie, mede gelet op het verslag van 25 juni 2004, voor de duur van twee dagen in stand blijven. Het vorenstaande leidt tothet oordeel dat het beroep van klager ten aanzien van dit onderdeel gedeeltelijk gegrond zal worden verklaard en voor het overige ongegrond. Aan klager zal na te noemen tegemoetkoming worden toegekend.

Met betrekking tot b.
Op grond van artikel 57, eerste lid onder c, Pbw stelt de directeur de gedetineerde in de gelegenheid te worden gehoord, alvorens te beslissen omtrent een plaatsing in afzondering bedoeld in artikel 24, eerste lid, op grond vanartikel 23, eerste lid onder a of b, Pbw. Het tweede lid van dat artikel bepaalt onder meer dat van het horen van de gedetineerde aantekening wordt gehouden. Uit de schriftelijke mededeling blijkt niet dat klager is gehoord, hetgeenformeel onjuist is. Voor de toepassing van cameratoezicht geldt de hoorplicht overigens niet, maar de beroepscommissie acht dit wel wenselijk. Ook deze beslissing is onzorgvuldig omdat de ingangsdatum van 24 juni 2004 onjuist is. Deberoepscommissie is inhoudelijk van oordeel dat de plaatsing van klager in een afzonderingscel met toepassing van cameratoezicht, nu de directeur conform het gestelde in artikel 33 van de Regeling straf- en afzonderingscelpenitentiaire inrichtingen overleg heeft gepleegd met de inrichtingsarts, niet in strijd is met de wet en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen evenmin als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Gelet hieropdient het beroep op dit onderdeel op formele grond gegrond te worden verklaard en dient klager voor de begane vormfout na te noemen tegemoetkoming te worden toegekend.

De beroepscommissie overweegt ten overvloede dat, gelet op de toelichting van de directeur, voor de oplegging van een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van zeven dagen met ingang van 25juni 2004, waarvan de schriftelijke mededeling eerst op 28 juni 2004 is uitgereikt, elke noodzaak ontbrak. Nu klager zich echter over deze beslissing niet heeft beklaagd, zal deze in beroep buiten beschouwing blijven.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep met betrekking tot onderdeel a. gedeeltelijk gegrond en met betrekking tot onderdeel b. op formele grond gegrond en voor het overige ongegrond. Zij vernietigt in zoverre de uitspraak van debeklagcommissie en verklaart het beklag in zoverre alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van in totaal € 75,=.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. R. Weenink, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 2 februari 2005.

secretaris voorzitter

Naar boven