Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/1473/JA, 4 oktober 2004, beroep
Uitspraakdatum:04-10-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/1473/JA

betreft: [klager] datum: 4 oktober 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennis genomen van een op 28 juni 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], geboren op [1986], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 21 juni 2004 van de alleensprekende beklagrechter bij de deelinrichting Overberg te Overberg,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 31 augustus 2004, gehouden in de deelinrichting Overberg, zijn gehoord klager en de heer [...], teamleider bij voormelde deelinrichting Overberg.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van twee dagen;
b. een disciplinaire straf van opsluiting in een strafcel voor de duur van vijf dagen;
c. oplegging van een doseerprogramma voor de duur van een week,
wegens klagers betrokkenheid bij de bedreiging en mishandeling van een groepsgenoot.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De beklagrechter heeft het verhaal van het slachtoffer geloofd en de interpretatie van de teamleider gevolgd. De andere twee jongens, [A] en [B], zijn het niet eens met de verklaring van de teamleider. [A] heeft niet gezegd dat eranderen bij waren. Hij heeft bekend zelf klappen te hebben gegeven. Toen het gebeurde, was klager boven bezig met corvee. Hij verbleef toen nog in de groep Ravenhorst, een gesloten afdeling waar tien jongens verblijven. Hij heeftniets gezien en weet alleen wat hij heeft gehoord. Klager weet niet op welke kamer het incident zich heeft afgespeeld. [A] heeft tegen de teamleider gezegd dat hij geen verrader wilde zijn. Dit betekent niet automatisch dat hijklager niet wilde verraden. Dat kan ook iemand anders zijn geweest.
Klager denkt dat het slachtoffer zijn naam heeft genoemd om er voor te zorgen dat hij langer binnen moest blijven. Klager stond op het punt om naar buiten te gaan. Er zijn niet veel personen die klager mogen. De jongens gunnenelkaar niets.
[B] en [A] zijn niet zo goed in het schrijven van brieven. Ze vroegen klager om hulp bij het opstellen van een brief. Klager heeft hen toen een brief van hemzelf als voorbeeld laten zien, maar hij heeft ze niet gezegd wat ze moestenschrijven.
Het is niet waar dat [A], [B] en klager een clubje vormden. Dit betreft beeldvorming van het personeel, dat denkt te weten hoe de relaties in de groep liggen. In feite is het zo dat je de ene jongen wel leuk vindt en de andere nieten dat je soms samen met anderen staat en dan weer niet.
Klager vindt de verwijzing naar een eerder incident, waar hij bij betrokken was, onterecht. Dat incident had een reden. Klager is toen gestraft en dat heeft hij geaccepteerd. Dit hoeft echter niet te betekenen dat hij het nu weerheeft gedaan.
Klager wil dat zijn klacht gegrond wordt verklaard en dat hij een redelijke compensatie krijgt, want hij heeft geen lichte straf gekregen. De straf was zelfs zwaarder dan die van [A].

Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Het doseerprogramma is direct na afloop van de disciplinaire straf op 1 juni 2004 ingegaan. Op de schriftelijke mededeling staat een foutief tijdstip vermeld, dat is een vergissing.
De teamleider heeft zelf niets van het incident gezien. Het slachtoffer is zelf naar een personeelslid gestapt. De jongens zijn om 18.30 uur in afzondering geplaatst om onderzoek te kunnen doen. [A] heeft nooit de namen van klageren [B] gegeven, maar zei dat hij geen verrader wilde zijn. Het slachtoffer heeft de namen genoemd. De naam van klager leek de teamleider niet onwaarschijnlijk. Klager is eerder bij een incident betrokken geweest, waarbij ook iemandis bedreigd. Klager, [B] en [A] vormden destijds een clubje. Hiërarchisch gezien had klager een grote vinger in de pap. Hij was dominant in de groep aanwezig. Het doseerprogramma is opgelegd, omdat de teamleider er geen vertrouwenin had dat het meteen goed zou gaan tussen het slachtoffer en de jongens. Het contact werd geleidelijk opgebouwd, zodat er goede controle mogelijk was. Toen na een week niet van problemen was gebleken, is de maatregel opgeheven. [A]heeft een lagere straf gekregen vanwege zijn leeftijd en zijn open opstelling.

3. De beoordeling
De beroepscommissie overweegt dat het doseerprogramma in dit geval is gebaseerd op artikel 23, derde lid onder a, Bjj. Op grond van dat artikel kan de directeur de jeugdige gedurende ten hoogste een week uitsluiten van verblijf inde groep of beperken in de deelname aan gemeenschappelijke activiteiten, indien dit noodzakelijk is in het belang van zijn geestelijke of lichamelijke ontwikkeling.

De beroepscommissie is, gelet op hetgeen uit de stukken en ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de beslissingen genoemd onder 1, sub a., b. en c., niet in strijd zijn met de wet en evenmin als onredelijk of onbillijkkunnen worden aangemerkt.
Voorzover de straf voor klager zwaarder is uitgevallen, overweegt de beroepscommissie dat de rechtvaardiging hiervoor naar haar oordeel is gelegen in het feit dat klager eerder bij een bedreiging betrokken is geweest en hiervoor isgestraft. Hetgeen klager hieromtrent naar voren heeft gebracht, kan niet tot een ander oordeel leiden. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met verbetering van de gronden.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. J.A.C. Bartels, voorzitter, mr. D.A.N. Bartels en prof. dr. R.A.R. Bullens, leden, bijgestaan door mr. S. Jousma, secretaris, op 4 oktober 2004

secretaris voorzitter

Naar boven