Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/1246/TP, 29 september 2004, beroep
Uitspraakdatum:29-09-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/1246/TP

betreft: [klager] datum: 29 september 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 11 juni 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr.M.L. Tuijnenburg Muijs, namens

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw voornoemd om het beroep
schriftelijk toe te lichten.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 1 juni 2004 verlengd tot 30 augustus 2004.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 29 januari 2003 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaar met aftrek en ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zalworden verpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 7 juni 2003. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in verscheidene huizen van bewaring (h.v.b.), laatstelijk inhet h.v.b. te Zwolle.
De Minister heeft bij beschikking d.d. 24 maart 2004 besloten tot plaatsing van klager in de Forensisch Psychiatrische Kliniek Oldenkotte (hierna: Oldenkotte) te Rekken. Deze plaatsing was ten tijde van het instellen van het beroepnog niet gerealiseerd.

3. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager heeft de bestreden beslissing d.d. 24 mei 2004 op 4 juni 20004 ontvangen, zodat het beroep formeel gegrond zal zijn. Tevens is het beroep materieel gegrond, nu het niet meerverantwoord is klager nog langer zowel fysiek als psychisch ondraaglijk te doen lijden door het wachten in een h.v.b.. Fysiek lijden ervaart klager in de vorm van rugklachten, ontstaan in de f.o.b.a., alwaar hem in juli 2002 enkeletrappen in de rug zijn gegeven en hij tegen de grond is gewerkt voor het toedienen van dwangmedicatie. Klager heeft ten gevolge daarvan nog steeds een alles overheersende pijn in de rug. Uit de medische kaart blijkt dat vóór deopname in de f.o.b.a. geen sprake is geweest van rugklachten. Voorts blijkt uit deze kaart dat klager met grote regelmaat in de observatiecel verblijft, vooral 's nachts, wanneer hij het uitschreeuwt van de pijn en daarmee anderenuit de slaap houdt. Rode draad in het medische verslag is dat klager het nauwelijks kan volhouden in het h.v.b. en met grote regelmaat destructief gedrag vertoont. De combinatie van fysieke pijn, geestelijk lijden en uitzichtlooslang onbehandeld blijven is hieraan debet. Klager was al enkele malen in de f.o.b.a. en steeds weer vereist zijn eigen veiligheid plaatsing in de observatiecel. Onder meer ter voorkoming van opnieuw een plaatsing in de f.o.b.a.vraagt klager interventie van de beroepscommissie. Hij wil onverwijld en met voorrang worden geplaatst in Oldenkotte. Klager heeft het aanbod tot financiële tegemoetkoming aanvaard. Het gaat hem echter niet om het geld, maar om hetbeëindigen van de onmenselijke situatie.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Klager is tijdig, namelijk op 24 mei 2004, gehoord. De verlengingsbeslissing is aan klager medegedeeld bij brief d.d. 24 mei 2004. Een b.s.d.-medewerker heeft verklaard dat de verlengingsbeslissing aan klager op 4 juni 2004, enderhalve (niet) tijdig, is uitgereikt.
Het beroep zal formeel gegrond zijn, nu de beslissing tot verlenging van de passantentermijn klager niet tijdig is medegedeeld.
Het beroep zal materieel ongegrond zijn. Ten tijde van de bestreden beslissing verbleef klager 12 maanden in een h.v.b..
Er bestaat geen aanleiding ten aanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Niet is gebleken dat klager met voorrang boven anderetbs-passanten in een tbs-inrichting moet worden geplaatst. De Minister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit de inrichting van klagers verblijf geen signalen ontvangen dat klagers situatie in het h.v.b.onhoudbaar zou zijn en/of dat van detentieongeschiktheid moest worden gesproken. De aangevraagde medische verklaring zal zo spoedig mogelijk worden nagezonden.

4. De beoordeling
Klager is op 24 mei 2004 gehoord over de verlenging van de passantentermijn, die op 31 mei 2004 is verstreken. Vervolgens is hij op 4 juni 2004 door middel van de brief d.d. 24 mei 2004, derhalve na het verstrijken van depassantentermijn, geïnformeerd over de verlenging daarvan.
Aldus is niet tijdig voldaan aan de in artikel 54, tweede lid, Bvt neergelegde informatieplicht. Mitsdien is het beroep gegrond en dient de beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn op formele grond te wordenvernietigd.

Klager dient, gelet op het vorenoverwogene, een tegemoetkoming te worden geboden.
De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming vaststellen op € 50,=.

Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie van detbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een h.v.b moet worden aangemerkt.
Uit het onderzoek in de onderhavige zaak is voldoende komen vast te staan dat klager als gevolg van het capaciteitstekort niet is geplaatst in een tbs-inrichting. Ook is voldoende aannemelijk geworden dat de Minister bij zijnbeslissing op dit punt niet is afgeweken van zijn beleid om de volgorde van plaatsing van tbs-gestelden in een tbs-inrichting te laten bepalen door de volgorde van de data waarop de terbeschikkingstellingen van klager en de overigetbs-gestelden zijn ingegaan.
In de onderhavige zaak is gebleken dat klager ten tijde van de bestreden beslissing 12 maanden als tbs-passant in een h.v.b. verbleef. Een zodanige duur moet, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, in dit geval alsonredelijk en onbillijk worden aangemerkt.
De beroepscommissie is van oordeel dat zulks meebrengt - het hiervoor overwogene in aanmerking genomen - dat het beroep gegrond is en dat de beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn ook op materiële gronddient te worden vernietigd.

Uit de medische verklaring d.d. 11 augustus 2004 van de Forensisch Psychiatrische Dienst te Zwolle blijkt dat de psychische conditie van klager op dat moment niet van dien aard was dat een verder verblijf in het h.v.b. alsonverantwoord moest worden beschouwd. Klager heeft bij algemeen lichamelijke oriëntatie geen evidente ziekteverschijnselen. De wervelkolom is recht, de flexie licht beperkt met pijnklachten ter plaatse van de rechter ribbenboogonder zonder zichtbare afwijkingen. Bij neurologisch onderzoek zijn er geen aanwijzingen voor stoornissen van sensibiliteit, coördinatie, motoriek of atrofie wat betreft rug of onderste extremiteiten. Evenmin is sprake vanmictiestoornissen of aanwijzing voor conus-/caudasyndroom.
Noch uit medisch, noch uit psychiatrisch oogpunt is klager dan ook als detentieongeschikt aan te merken. Met het oog op het motivatiebehoud en het aanslaan van therapeutische initiatieven lijkt het van belang klager op zo kortmogelijke termijn te informeren over zijn plaatsing in Oldenkotte, waarop hij inmiddels al 14 maanden wacht.
De beroepscommissie gaat er op grond van het voorgaande van uit dat er ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing geen aanleiding bestond om klager bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.

De beroepscommissie zal, al het hiervoor overwogene in aanmerking genomen, met toepassing van artikel 66, derde lid onder c, Bvt, volstaan met vernietiging van de bestreden beslissing. Zij gaat er daarbij vanuit dat klager tenspoedigste daadwerkelijk in Oldenkotte dan wel een andere tbs-inrichting zal worden geplaatst.
Nu de rechtsgevolgen van de tevens op materiële grond te vernietigen beslissing niet meer ongedaan zijn te maken dient klager ook terzake een tegemoetkoming te worden geboden.
De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming vaststellen op € 600,= per maand vanaf de dag dat het verblijf van klager als tbs-passant in een h.v.b. 12 maanden heeft geduurd tot de dag waarop plaatsing in een tbs-inrichtingdaadwerkelijk is verwezenlijkt, met dien verstande dat dit bedrag na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een h.v.b. wordt verhoogd met een bedrag van € 125,= per maand.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond op zowel formele als materiële grond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Minister toekomende tegemoetkoming op
a) € 50,= en
b) € 600,= per maand vanaf de dag dat het verblijf van klager als tbs-passant in een h.v.b. 12 maanden heeft geduurd tot de dag waarop plaatsing in een tbs-inrichting daadwerkelijk is verwezenlijkt, met dien verstande dat dit bedragna het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een h.v.b. wordt verhoogd met een bedrag van
€ 125,= per maand.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. B. van Dekken, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. van der Waal-van der Linden, secretaris, op 29 september 2004

secretaris voorzitter

Naar boven