Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/0834/GA, 19 augustus 2004, beroep
Uitspraakdatum:19-08-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/834/GA

betreft: [klager] datum: 19 augustus 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 23 april 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mevrouw mr.M.L. Tuijnenburg Muijs, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 19 februari 2004 van de beklagcommissie bij de locatie Hoogvliet SOV, welke op 20 april 2004 aan de raadsvrouw is toegezonden,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde locatie in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het niet voldoende betrachten van de zorgplicht ten aanzien van klager in het kader van de SOV-maatregel.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Het beroep kon eerst op 22 april 2004 worden ingesteld, nu de beklagcommissie ondanks veelvuldige verzoeken per telefoon en fax eerst op 20 april 2004 de uitspraak de raadsvrouw heeft doen toekomen.
Klagers bezwaren houden in dat de directeur de door de rechter opgelegde zorg- en begeleidingstaak niet naar behoren heeft vervuld. Klager is kort na plaatsing in de SOV-inrichting wegens psychische decompensatie in deafzonderingscel geplaatst en vervolgens naar de individuele begeleidingsafdeling (i.b.a.) te Haarlem overgeplaatst. Ten tijde van het beklag verblijft hij op de bijzondere zorgafdeling (b.z.a.) van de Noordsingel. Kort na plaatsingdaar is hij eenmaal bezocht door een medewerker van de SOV-inrichting, die voor hem een plek in een psychiatrisch ziekenhuis zou zoeken en hem in dat kader binnen zes weken opnieuw zou bezoeken. De directeur van de SOV-inrichtingheeft zonder succes de rechter gevraagd klagers maatregel op te heffen, maar spreekt zich niet uit over de invulling van zijn uit de SOV-maatregel voortvloeiende verplichting tot zorg en begeleiding, terwijl hij zich toch had moeteninspannen voor een met het oog op klagers psychische gesteldheid aangewezen plek. De directeur heeft ondanks klagers verblijf langer dan een maand in de inrichting geen plan van aanpak ex artikel 18a, eerste lid, Pbw opgesteld, nochgevolg gegeven aan het in artikel 18b en 18c Pbw bepaalde. Uit verscheidene wetsartikelen blijkt dat de SOV-directeur verplicht is zicht te blijven houden op de ontwikkeling van de SOV-veroordeelde, plannen voor hem te maken en dezete doen uitvoeren, ook al verblijft hij tijdelijk elders. Zo de rechter of minister de maatregel laat voortduren, valt de eenmaal geplaatste SOV-veroordeelde onder de verantwoordelijkheid van de SOV-inrichting. Zowel de psycholoogvan de inrichting als de Noordsingel is dat oordeel toegedaan. Dat niemand iets voor klager heeft hoeven doen is te wijten aan de onduidelijkheid die de directeur heeft geschapen omtrent zijn verantwoordelijkheid ten aanzien vanklager. Klager is op 16 april 2004 zonder de door de rechter noodzakelijk geachte begeleiding en enig toekomstgericht plan op straat gezet.

De directeur heeft in beroep het volgende toegevoegd aan zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt.
Voorafgaand aan de SOV-maatregel heeft de inrichting diverse malen contact gehad met de raadsvrouw en op grond van de ervaring met klager in het drangproject-SOV haar te kennen gegeven dat klager, gelet op zijn reeds 20 jaar durendecontacten met de psychiatrische instelling Bavo, niet past binnen de SOV-inrichting. Ondanks deze contra-indicatie heeft zowel de rechter als de raadsvrouw ingestemd met de SOV-maatregel voor klager, min of meer onder het motto"daar zijn we voorlopig van af en laten zij het maar uitzoeken". Samen met de officier van justitie heeft de directeur in november 2002 getracht de maatregel voor klager (en twee anderen) opgeheven te krijgen, omdat klagers positiebinnen de SOV meelijwekkend was. De rechter achtte klagers belang ondergeschikt aan de maatschappelijke veiligheid. Een van de andere identieke vonnissen heeft het Arnhemse hof vernietigd. Klager kon niet in de inrichting blijven enis via PMO overgeplaatst naar de b.z.a. van de Noordsingel, waarmee is voldaan aan de zorgplicht voor klager gedurende zijn SOV-tijd. In feite is de inrichting gevraagd het probleem rond klager op te lossen, hetgeen Bavo in 20 jaartijd niet is gelukt. Op velerlei wijzen is door allerlei disciplines aandacht aan klagers situatie gegeven, onder meer door de psychiater en psycholoog van de Noordsingel. Het gaat echter niet aan de SOV-inrichting te latenopdraaien voor zorg aan klager welke niet relevant is voor het SOV-programma en de laatste decennia steeds is mislukt. Klager heeft wegens het inzetten van een volkomen onjuist traject tijd en inzet gevraagd die de beschikbaarheidzeer ver overschrijdt.

3. De beoordeling
De uitspraak, waarvan beroep, is gedagtekend 19 februari 2004 en op diezelfde datum in afschrift aan klager en de directeur verzonden.
Artikel 69 van de Pbw vereist dat een beroepschrift uiterlijk op de zevendag na die van de ontvangst van voormeld afschrift moet worden ingediend.
Nu het beroep eerst op 22 april 2004 is ingesteld, moet klager niet-ontvankelijk in het beroep worden verklaard.
De raadsvrouw heeft weliswaar aangevoerd dat het haar als gemachtigde niet mogelijk was eerder een beroepschrift in te dienen, omdat haar ondanks herhaalde eerdere verzoeken aan de beklagcommissie eerst op 20 april 2004 eenafschrift van de uitspraak is toegezonden, maar die feiten en omstandigheden, indien al juist, mogen haar, respectievelijk klager niet baten. De Pbw kent immers in deze niet de figuur van de gemachtigde, aan wie ook een afschriftvan de uitspraak toegezonden zou moeten worden, na ontvangst waarvan voor die gemachtigde een zelfstandige beroepstermijn zou aanvangen, noch kent bedoelde wet ten aanzien van de beroepstermijn de mogelijkheid van een verschoonbarevertraging zoals ten aanzien van de beklagtermijn.
De beroepscommissie acht het overigens wenselijk dat de beklagcommissie ook aan een raadsvrouw/raadsman een afschrift van de uitspraak zendt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in het beroep.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen , voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. van der Waal-van der Linden, secretaris, op 19augustus 2004

secretaris voorzitter

Naar boven