Onderwerp: Bezoek-historie

Algemene wet gelijke behandeling
Publicatiedatum:01-01-2002Geldigheid:01-01-2002 t/m 31-03-2004Versie:vergelijk Status: Was geldig

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Wet van 2 maart 1994, houdende algemene regels ter bescherming tegen discriminatie op grond van godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, nationaliteit, hetero- of homoseksuele gerichtheid of burgerlijke staat
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om, mede in verband met artikel 1 van de Grondwet, ter bevordering van de deelneming op gelijke voet aan het maatschappelijk leven bescherming te bieden tegen discriminatie op grond van godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, nationaliteit, hetero- of homoseksuele gerichtheid of burgerlijke staat, dat het daarom wenselijk is behoudens wettelijke uitzonderingen onderscheid op deze gronden te verbieden en dat het in verband met de handhaving van dit verbod wenselijk is een Commissie gelijke behandeling in te stellen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk 1 Gelijke behandeling van personen ongeacht hun godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, nationaliteit, hetero- of homoseksuele gerichtheid of burgerlijke staat

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.onderscheid: direct en indirect onderscheid; relaties0
  • b.direct onderscheid: onderscheid tussen personen op grond van godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, nationaliteit, hetero- of homoseksuele gerichtheid of burgerlijke staat; relaties0
  • c.indirect onderscheid: onderscheid op grond van andere hoedanigheden of gedragingen dan die bedoeld in onderdeel b, dat direct onderscheid tot gevolg heeft. relaties0
relaties0relaties0

Artikel 2

  • 1. Het in deze wet neergelegde verbod van onderscheid geldt niet ten aanzien van indirect onderscheid dat objectief gerechtvaardigd is. relaties0
  • 2. Het in deze wet neergelegde verbod van onderscheid op grond van geslacht geldt niet:
    • a.in gevallen waarin het geslacht bepalend is en relaties0
    • b.in gevallen waarin het de bescherming van de vrouw betreft, met name in verband met zwangerschap en moederschap. relaties0
    relaties0
  • 3. Het in deze wet neergelegde verbod van onderscheid geldt niet, indien het onderscheid tot doel heeft vrouwen of personen behorende tot een bepaalde etnische of culturele minderheidsgroep een bevoorrechte positie toe te kennen ten einde feitelijke ongelijkheden op te heffen of te verminderen en het onderscheid in een redelijke verhouding staat tot dat doel. relaties0
  • 4. Het in deze wet neergelegde verbod van onderscheid op grond van ras geldt niet in gevallen waarin uiterlijke kenmerken die samenhangen met het ras van een persoon bepalend zijn. relaties0
  • 5. Het in deze wet neergelegde verbod van onderscheid op grond van nationaliteit geldt niet:
    • a.indien het onderscheid is gebaseerd op algemeen verbindende voorschriften of geschreven of ongeschreven regels van internationaal recht en relaties0
    • b.in gevallen waarin de nationaliteit bepalend is. relaties0
    relaties0
  • 6. Bij algemene maatregel van bestuur worden de in het tweede, vierde en vijfde lid, onderdeel b, bedoelde gevallen nader omschreven. relaties0
relaties0

Artikel 3

Deze wet is niet van toepassing op:

  • a.rechtsverhoudingen binnen kerkgenootschappen alsmede hun zelfstandige onderdelen en lichamen waarin zij zijn verenigd, alsmede binnen andere genootschappen op geestelijke grondslag; relaties0
  • b.het geestelijk ambt. relaties0
relaties0relaties0

Artikel 4

Deze wet laat onverlet:

relaties0relaties0

Artikel 5

  • 1. Onderscheid is verboden bij:
    • a.de aanbieding van een betrekking en de behandeling bij de vervulling van een openstaande betrekking; relaties0
    • b.het aangaan en het beëindigen van een arbeidsverhouding; relaties0
    • c.het aanstellen tot ambtenaar en het beëindigen van het dienstverband van een ambtenaar; relaties0
    • d.arbeidsvoorwaarden; relaties0
    • e.het laten volgen van onderwijs, scholing en vorming tijdens of voorafgaand aan een arbeidsverhouding en relaties0
    • f.bevordering. relaties0
    relaties0
  • 2. Het eerste lid laat onverlet:
    • a.de vrijheid van een instelling op godsdienstige of levensbeschouwelijke grondslag om eisen te stellen, die gelet op het doel van de instelling, nodig zijn voor de vervulling van een functie, waarbij deze eisen niet mogen leiden tot onderscheid op grond van het enkele feit van politieke gezindheid, ras, geslacht, nationaliteit, hetero- of homoseksuele gerichtheid of burgerlijke staat; relaties0
    • b.de vrijheid van een instelling op politieke grondslag om eisen te stellen, die gelet op het doel van de instelling, nodig zijn voor de vervulling van een functie, waarbij deze eisen niet mogen leiden tot onderscheid op grond van het enkele feit van ras, geslacht, nationaliteit, hetero- of homoseksuele gerichtheid of burgerlijke staat en relaties0
    • c.de vrijheid van een instelling van bijzonder onderwijs om eisen te stellen over de vervulling van een functie, die, gelet op het doel van de instelling, nodig zijn voor de verwezenlijking van haar grondslag, waarbij deze eisen niet mogen leiden tot onderscheid op grond van het enkele feit van politieke gezindheid, ras, geslacht, nationaliteit, hetero- of homoseksuele gerichtheid of burgerlijke staat. relaties0
    relaties0
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op eisen, die, gelet op het privé-karakter van de werkverhouding in redelijkheid aan een werkverhouding kunnen worden gesteld. relaties0
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op eisen met betrekking tot de politieke gezindheid die in redelijkheid kunnen worden gesteld in verband met de vervulling van functies in bestuursorganen en adviesorganen. relaties0
  • 5. Het eerste lid is niet van toepassing op eisen met betrekking tot de politieke gezindheid die in redelijkheid kunnen worden gesteld in verband met de vervulling van vertrouwensfuncties. relaties0
  • 6. Het eerste lid, onderdeel d, is niet van toepassing op onderscheid op grond van burgerlijke staat met betrekking tot nabestaandenpensioen-voorzieningen en met betrekking tot aanspraken op pensioen die vóór de datum van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel B, van de wet van 21 december 2000, houdende wijziging van de Pensioen- en spaarfondsenwet en enige andere wetten in verband met het recht van keuze voor ouderdomspensioen in plaats van nabestaandenpensioen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen (Stb. 625), zijn opgebouwd.relaties0
relaties0

Artikel 6

Onderscheid is verboden met betrekking tot de voorwaarden voor en de toegang tot het vrije beroep en de mogelijkheden tot uitoefening van en ontplooiing binnen het vrije beroep.

relaties0relaties0

Artikel 7

  • 1. Onderscheid is verboden bij het aanbieden van goederen of diensten en bij het sluiten, uitvoeren of beëindigen van overeenkomsten ter zake, alsmede bij het geven van advies of voorlichting over school- of beroepskeuze, indien dit geschiedt:
    • a.in de uitoefening van een beroep of bedrijf; relaties0
    • b.door de openbare dienst; relaties0
    • c.door instellingen die werkzaam zijn op het gebied van volkshuisvesting, welzijn, gezondheidszorg, cultuur of onderwijs of relaties0
    • d.door natuurlijke personen die niet handelen in de uitoefening van een beroep of bedrijf, voor zover het aanbod in het openbaar geschiedt. relaties0
    relaties0
  • 2. Het eerste lid, onderdeel c, laat onverlet de vrijheid van een instelling van bijzonder onderwijs om bij de toelating en ten aanzien van de deelname aan het onderwijs eisen te stellen, die gelet op het doel van de instelling nodig zijn voor de verwezenlijking van haar grondslag, waarbij deze eisen niet mogen leiden tot onderscheid op grond van het enkele feit van politieke gezindheid, ras, geslacht, nationaliteit, hetero- of homoseksuele gerichtheid of burgerlijke staat. Onderscheid op grond van geslacht is alleen toegestaan, indien de eigen aard van de instelling dit eist en voor leerlingen van beide geslachten gelijkwaardige voorzieningen aanwezig zijn. relaties0
  • 3. Het eerste lid, onderdelen a en d, is niet van toepassing op eisen die gelet op het privé-karakter van de omstandigheden waarop de rechtsverhouding ziet in redelijkheid kunnen worden gesteld. relaties0
relaties0

Artikel 8

relaties0

Artikel 9

Bedingen in strijd met deze wet zijn nietig.

relaties0relaties0

Artikel 10 [Vervallen per 01-09-1994]

[Red: Vervallen]

relaties0

Hoofdstuk 2 De commissie gelijke behandeling

Artikel 11

  • 1. Er is een Commissie gelijke behandeling, hierna te noemen: de Commissie. relaties0
  • 2. De Commissie kan uit haar midden kamers vormen voor het vervullen van haar taak. relaties0
relaties0

Artikel 12

relaties0

Artikel 13

  • 1. De Commissie stelt een onderzoek in en brengt haar oordeel schriftelijk en met redenen omkleed ter kennis van de verzoeker, van degene die het onderscheid zou maken, alsmede, in voorkomend geval, van degene, jegens wie het onderscheid zou worden gemaakt. relaties0
  • 2. De Commissie kan bij het ter kennis brengen van haar oordeel aan degene die het onderscheid zou maken, aanbevelingen doen. relaties0
  • 3. De Commissie kan haar oordeel ter kennis brengen van Onze Ministers wie het aangaat, van naar haar mening in aanmerking komende organisaties van werkgevers, van werknemers, uit het beroepsleven of van overheidspersoneel, van eindgebruikers van goederen of diensten en van betrokken overlegorganen. relaties0
relaties0

Artikel 14

  • 1. De Commissie stelt geen onderzoek in, indien:
    • a.het in artikel 12, tweede lid, bedoelde verzoek kennelijk ongegrond is; relaties0
    • b.het belang van de verzoeker of het gewicht van de gedraging kennelijk onvoldoende is; relaties0
    • c.sinds het in artikel 12 bedoelde onderscheid een zodanige termijn is verstreken dat in redelijkheid geen onderzoek meer kan plaatsvinden. relaties0
    relaties0
  • 2. Indien zich gevallen als bedoeld in het eerste lid voordoen, doet de Commissie daarover aan verzoeker schriftelijk en met redenen omkleed mededeling. relaties0
relaties0

Artikel 15

relaties0

Artikel 16

relaties0

Artikel 17

  • 1. Aan de Commissie staat ter ondersteuning van haar taak een bureau ten dienste. relaties0
  • 2. Onze Minister van Justitie benoemt, bevordert, schorst en ontslaat, op voordracht van de Commissie, de personen die tot het bureau behoren. Onze Minister van Justitie bepaalt in welke gevallen zij worden benoemd, bevorderd, geschorst en ontslagen. relaties0
  • 3. De secretaris, tevens hoofd van het bureau, moet voldoen aan de bij of krachtens artikel 1d van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren gestelde vereisten voor benoembaarheid tot rechterlijk ambtenaar.relaties0
relaties0

Artikel 18

  • 1. De Commissie kan zich bij de uitoefening van haar taak doen bijstaan door daartoe door Onze Minister wie het aangaat aangewezen ambtenaren. relaties0
  • 2. De Commissie kan zich bij de uitoefening van haar taak doen bijstaan door een of meer personen ten einde haar de inlichtingen te verschaffen die voor de vervulling van de taak van de Commissie nodig zijn. relaties0
relaties0

Artikel 19

  • 1. De Commissie en de in artikel 17 bedoelde personen die door de Commissie daartoe zijn aangewezen, kunnen alle inlichtingen en bescheiden vorderen die voor de vervulling van de taak van de Commissie redelijkerwijze nodig zijn. relaties0
  • 2. Een ieder is verplicht, behoudens verschoning wegens ambts- of beroepsgeheim, de ingevolge het eerste lid gevorderde inlichtingen en bescheiden volledig en naar waarheid te verstrekken, een en ander op de wijze en binnen de termijn door of namens de Commissie vast te stellen. Deze verplichting geldt niet, indien een persoon daardoor of zichzelf of een van zijn bloed- of aanverwanten in de rechte lijn of in de zijlijn in de tweede of de derde graad of zijn echtgenoot of eerdere echtgenoot dan wel geregistreerde partner of eerdere geregistreerde partner aan het gevaar van een strafrechtelijke veroordeling ter zake van een misdrijf zou blootstellen. relaties0
relaties0

Artikel 20

  • 1. De Commissie brengt jaarlijks verslag uit van haar werkzaamheden en maakt dit verslag openbaar. Zij zendt dit verslag in ieder geval aan Onze Ministers wie het aangaat en aan de adviesorganen die het aangaat. relaties0
  • 2. De Commissie stelt, te rekenen vanaf het tijdstip waarop deze wet in werking is getreden, telkens na verloop van vijf jaar een rapport op van haar bevindingen ten aanzien van de werking in de praktijk van deze wet, de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen en artikel 646 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. Zij zendt dit rapport aan Onze Minister van Binnenlandse Zaken. relaties0
relaties0

Artikel 21

  • 1. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent de werkwijze van de Commissie, waaronder in ieder geval regels betreffende: relaties0
  • 2. Bij algemene maatregel van bestuur worden de bezoldiging, de vergoeding van reis- en verblijfkosten en de verdere vergoedingen van de leden en de plaatsvervangende leden van de Commissie vastgesteld en worden regels gesteld omtrent het recht op wachtgeld van de leden van de Commissie na het verstrijken van het tijdvak waarvoor zij zijn benoemd. relaties0
relaties0
relaties0

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

Artikel 22 [Vervallen per 01-09-1994]

[Red: Vervallen]

relaties0relaties0

Artikel 23 [Vervallen per 01-09-1994]

[Red: Vervallen]

relaties0relaties0

Artikel 24

[Red: Wijzigt het Burgerlijk Wetboek.]

relaties0relaties0

Artikel 25 [Vervallen per 01-04-1997]

[Red: Vervallen]

relaties0relaties0

Artikel 26

[Red: Wijzigt de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen.]

relaties0relaties0

Artikel 27

Onderzoeken op schriftelijk verzoek als bedoeld in artikel 14 van de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen, die nog niet zijn voltooid op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet worden voortgezet door de Commissie met inachtneming van hoofdstuk 2 van deze wet.

relaties0relaties0

Artikel 28

In afwijking van artikel 17, tweede lid, geschiedt de benoeming van de daar bedoelde personen voor de eerste maal zonder voordracht van de Commissie.

relaties0relaties0

Artikel 29

  • 1. Het in deze wet neergelegde verbod van onderscheid op grond van nationaliteit geldt, te rekenen van het tijdstip waarop deze wet in werking is getreden, gedurende twee jaar niet ten aanzien van onderscheid door bestuursorganen op grond van bekendgemaakte beleidsregels. relaties0
  • 2. Onder beleidsregels als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan: op schrift gestelde regels voor het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan. relaties0
relaties0

Artikel 30 [Vervallen per 05-05-1995]

[Red: Vervallen]

relaties0relaties0

Artikel 31

[Red: Wijzigt de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.]

relaties0relaties0

Artikel 32

[Red: Wijzigt de Wet medezeggenschap onderwijs 1992.]

relaties0relaties0

Artikel 33

Onze Minister van Binnenlandse Zaken zendt in overeenstemming met Onze Ministers van Justitie, van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van Onderwijs en Wetenschappen en van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur zo spoedig mogelijk na de ontvangst van het in artikel 20, tweede lid, bedoelde rapport, aan de Staten-Generaal een verslag over de werking in de praktijk van deze wet, de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen en artikel 646 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.

relaties0relaties0

Artikel 34

Deze wet treedt in werking met ingang van de eerste dag van de zesde kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst. Bij koninklijk besluit kan een eerder tijdstip van inwerkingtreding worden vastgesteld.

relaties0relaties0

Artikel 35

Deze wet wordt aangehaald als: Algemene wet gelijke behandeling.

relaties0relaties0
relaties0

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage
2 maart 1994
Beatrix
De Minister van Binnenlandse Zaken,
E. van Thijn
De Minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. Wallage
De Minister van Onderwijs en Wetenschappen,
J. M. M. Ritzen
De Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur,
H. d’Ancona
de eenendertigste maart 1994
De Minister van Justitie a.i.,
E. van Thijn
Naar boven