Onderwerp: Bezoek-historie

Besluit procedure geneeskundig onderzoek blijvende dienstongeschiktheid en pensioenkeuring militairen
Publicatiedatum:02-08-2006Geldigheid:02-08-2006 t/m Versie:vergelijk Status: Geldig vandaag

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Besluit van 23 december 1996, houdende een procedure aangaande een geneeskundig onderzoek naar blijvende dienstongeschiktheid en een pensioenkeuring van militairen (Besluit procedure geneeskundig onderzoek blijvende dienstongeschiktheid en pensioenkeuring militairen)
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Defensie van 26 juli 1996, nr. P/96002773;

Gelet op, artikel 12 onder b en i van de Militaire Ambtenarenwet 1931, artikel 12 van de Dienstplichtwet en artikel T1 van de Algemene militaire pensioenwet;

De Raad van State gehoord (advies van 9 oktober 1996, nr. WO7 9600333);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Defensie van 19 december 1996, nr. P/96006120;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Paragraaf 1 Begripsbepalingen

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • a.Onze Minister: Onze Minister van Defensie;relaties0
  • b.geneeskundige autoriteit: de door Onze Minister aan te wijzen medische autoriteit, die hem adviseert omtrent blijvende dienstongeschiktheid;relaties0
  • c.geneeskundig onderzoek: een militair geneeskundig onderzoek naar het bestaan van blijvende ongeschiktheid voor het vervullen van de militaire dienst; relaties0
  • d.pensioenkeuring: een geneeskundig onderzoek naar het ontstaan, tot uiting komen of verergeren, de aard en de gevolgen van verwonding, ziekten of gebreken, ingevolge de bij of krachtens de Kaderwet militaire pensioenen vastgestelde bepalingen inzake arbeidsongeschiktheid, alsmede inzake invaliditeit met dienstverband;relaties0
  • e.pensioenverzekeringsautoriteit: een door Onze Minister aan te wijzen medisch adviseur, die hem adviseert omtrent de pensioenverzekeringsaspecten;relaties0
  • f.commissie: de commissie genoemd in artikel 3.relaties0
relaties0relaties0
relaties0

Paragraaf 2 Het geneeskundig onderzoek naar blijvende dienstongeschiktheid

Artikel 2

  • 1. In geval van langdurig arbeidsverzuim dient voorafgaand aan het geneeskundig onderzoek naar blijvende dienstongeschiktheid uiterlijk in de 26e week na de eerste dag van het arbeidsverzuim een eerste beoordeling plaats te vinden omtrent de vraag of de betreffende militair moet worden voorgedragen voor een dergelijk geneeskundig onderzoek. Deze beoordeling vindt plaats op een door de geneeskundige autoriteit te bepalen wijze. Zo nodig wordt deze beoordeling in de twaalfde maand herhaald.relaties0
  • 2. Een geneeskundig onderzoek en een herhaald geneeskundig onderzoek naar blijvende dienstongeschiktheid vindt plaats onder de verantwoordelijkheid van de geneeskundige autoriteit in opdracht van Onze Minister.relaties0
  • 3. Van de opdracht genoemd in het vorige lid doet de geneeskundige autoriteit mededeling aan de pensioenverzekeringsautoriteit.relaties0
relaties0

Artikel 3

  • 1. Een al dan niet na langdurig ziekteverzuim te houden geneeskundig onderzoek, als ook een herhaald geneeskundig onderzoek naar blijvende dienstongeschiktheid, wordt ingesteld door een commissie, welke bestaat uit ten minste drie artsen, waarvan de voorzitter, tevens lid, en de overige leden worden aangewezen door de geneeskundige autoriteit.relaties0
  • 2. Ten aanzien van de samenstelling van een commissie als genoemd in het eerste lid geldt dat:
    • a.niet als lid kan worden aangewezen de behandelend arts van de militair en tevens voor een herhaald geneeskundig onderzoek niet kan worden aangewezen een arts, die als lid deel heeft uitgemaakt van de commissie, welke het geneeskundig onderzoek naar blijvende dienstongeschiktheid heeft ingesteld;relaties0
    • b.zo mogelijk als lid een hoofdofficier wordt aangewezen.relaties0
    relaties0
relaties0

Artikel 4

Aan de te onderzoeken militair wordt bij de schriftelijke oproep voor een geneeskundig of herhaald geneeskundig onderzoek naar blijvende dienstongeschiktheid door de voorzitter van de commissie bekend gemaakt met welk doel het onderzoek zal plaatsvinden.

relaties0relaties0

Artikel 5

Indien de te onderzoeken militair door zijn toestand verhinderd is te verschijnen op de door de voorzitter van de commissie bepaalde zittingsplaats, bepaalt de voorzitter waar en op welke wijze het geneeskundig of herhaald geneeskundig onderzoek naar blijvende dienstongeschiktheid alsdan zal plaatsvinden.

relaties0relaties0

Artikel 6

De militaire autoriteiten zijn, met inachtneming van de op de Wet persoonsregistraties gebaseerde privacyreglementen, verplicht aan de voorzitter van de commissie op diens verzoek toe te zenden een staat van dienst betreffende de te onderzoeken militair en hem voorts die gegevens te verstrekken, welke de commissie nodig acht, in het bijzonder:

  • a.een verslag van het verloop van de verzuimcontrole en verzuimbegeleiding;relaties0
  • b.een verslag van de reïntegratieactiviteiten van het krijgsmachtdeel en eventueel externe diensten;relaties0
relaties0relaties0

Artikel 7

De commissie beoordeelt een militair op het bestaan van blijvende ongeschiktheid voor het vervullen van de militaire dienst met inachtneming van het Militair keuringsreglement.

relaties0relaties0

Artikel 8

  • 1. De commissie brengt aangaande het geneeskundig onderzoek en het herhaald geneeskundig onderzoek naar blijvende dienstongeschiktheid een rapport uit. Het rapport omvat een onderbouwde uitspraak omtrent de al dan niet blijvende dienstongeschiktheid van de militair en de gegevens waarop deze uitspraak is gebaseerd en voor het herhaald geneeskundig onderzoek een nadere beschouwing met betrekking tot de door de militair aangevoerde redenen van zijn verzet.relaties0
  • 2. In geval van niet blijvende ongeschiktheid voor het vervullen van de militaire dienst bevat het rapport tevens een verklaring of herstel van de militair binnen een periode van 6 maanden na ommekomst van de ziekteverzuimperiode van 2 jaar is te verwachten, zodanig dat dit alsnog tot een geschiktverklaring zou kunnen leiden.relaties0
  • 3. Een lid van de commissie bij wie op een of meer punten een van het gevoelen der meerderheid afwijkende mening bestaat, is bevoegd om daarvan onder vermelding van de gronden, waarop die mening berust, te doen blijken bij een aan het rapport toe te voegen nota.relaties0
  • 4. De voorzitter van de commissie zendt het rapport alsmede eventuele nota’s als genoemd in het derde lid, naar de geneeskundige autoriteit.relaties0
relaties0

Artikel 9

  • 1. De geneeskundige autoriteit kan de commissie opdragen het rapport nader te motiveren, zo nodig na een op zijn last voortgezet onderzoek.relaties0
  • 2. De geneeskundige autoriteit zendt Onze Minister een uittreksel van het rapport, na dit te hebben voorzien van zijn visum. Dit uittreksel bevat een uitspraak omtrent de al dan niet blijvende ongeschiktheid voor het vervullen van de militaire dienst van de militair en eventuele overige gegevens, die de geneeskundige autoriteit noodzakelijk acht.relaties0
  • 3. Alvorens de in het tweede lid bedoelde uitspraak aan Onze Minister te zenden deelt de geneeskundige autoriteit aan de militair mede of hij hem al dan niet blijvend ongeschikt acht voor het vervullen van de militaire dienst alsmede de gronden waarop dit oordeel berust en wijst hem daarbij op de mogelijkheid voorzien in het vierde lid.relaties0
  • 4. Binnen zes weken na de dag waarop de militair in kennis is gesteld van de uitspraak genoemd in het derde lid, kan de militair daartegen bij Onze Minister schriftelijk en met redenen omkleed in verzet komen, waarna binnen zes weken na de datum van ontvangst een herhaald geneeskundig onderzoek kan worden ingesteld.relaties0
relaties0

Artikel 10

In bijzondere gevallen kan Onze Minister bepalen dat hem het volledige rapport wordt toegezonden met het oog op een integrale herbeoordeling van de uitspraak van de geneeskundige autoriteit, door een door hem aangewezen functionaris belast met de taak om namens hem op te treden in medische zaken.

relaties0relaties0

Artikel 11

Onze Minister kan bepalen, dat een onderzoek ten aanzien van een dienstplichtige door een keuringsraad wordt aangemerkt als een geneeskundig onderzoek.

relaties0relaties0
relaties0

Paragraaf 3 De pensioenkeuring

Artikel 12

  • 1. De pensioenverzekeringsautoriteit kan bij de vaststelling van de aanspraken van de militair, ter vervanging van een eigen pensioenkeuring gebruik maken van een geneeskundig onderzoek door de commissie.relaties0
  • 2. Indien de pensioenverzekeringsautoriteit van de in het eerste lid bedoelde mogelijkheid gebruik wenst te maken, richt hij daartoe een verzoek aan de geneeskundige autoriteit onder gelijktijdige opgave van de behandelend medisch adviseur.relaties0
  • 3. De commissie brengt omtrent de eventuele pensioenaanspraken van de militair een nader rapport uit aan de pensioenverzekeringsautoriteit.relaties0
  • 4. In voorkomend geval kan de commissie tevens gevraagd worden een advies uit te brengen omtrent de vraag of en zo ja in hoeverre na ontslag alsnog sprake is van verwonding, ziekten of gebreken als bedoeld in de bij of krachtens Kaderwet militaire pensioenen vastgestelde bepalingen inzake invaliditeit met dienstverband.relaties0
relaties0

Artikel 13

  • 1. Bij de vaststelling van de mate van invaliditeit met dienstverband als bedoeld in de bij of krachtens Kaderwet militaire pensioenen vastgestelde bepalingen wordt uitgegaan van de War Pensions Committee-schaal zoals in de bijlage opgenomen.relaties0
  • 2. Onze Minister kan in bepaalde gevallen afwijken van de in lid 1 genoemde schaal dan wel aanwijzingen geven ter nadere invulling van de toepassing ervan. relaties0
relaties0
relaties0

Paragraaf 4 Slotbepalingen

Artikel 14

Het Besluit procedure geneeskundig onderzoek militairen wordt ingetrokken.

relaties0relaties0

Artikel 15

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van in het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

relaties0relaties0

Artikel 16

Dit besluit kan worden aangehaald als: Besluit procedure geneeskundig onderzoek blijvende dienstongeschiktheid en pensioenkeuring militairen.

relaties0relaties0
relaties0

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage
23 december 1996
Beatrix
De Staatssecretaris van Defensie,
J. C. Gmelich Meijling
de twintigste februari 1997
De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager

ONTWERP INVALIDITEITSSCHAAL (1 januari 1953)

Inhoudsopgave

Voorwoord 13
Hoofdstuk I: Bovenste ledematen 13
Hoofdstuk II: Onderste ledematen 17
Hoofdstuk III: Schedel en gelaat 20
Hoofdstuk VI: Wervelkolom, thorax en bekken 23
Hoofdstuk V: Overige aandoeningen van beenderen en gewrichten 25
Hoofdstuk VI: Zenuwstelsel (neurologische aandoeningen) 26
Hoofdstuk VII: Psychische stoornissen 31
Hoofdstuk VIII: Sympatisch zenuwstelsel en Endocrinologie 33
Hoofdstuk IX: Oto-rhino-laryngologie 35
Hoofdstuk X: Opthalmologie 37
Hoofdstuk XI: Bloedziekten 40
Hoofdstuk XII: Huidziekten 41
Hoofdstuk XIII: Hart en bloedvaatstelsel 42
Hoofdstuk XIV: Ademhalingsstelsel 44
Hoofdstuk XV: Spijsverteringsstelsel en buikwand 46
Hoofdstuk XVI: Urogenitaalstelsel 48
Hoofdstuk XVII: Tuberculose 50
Hoofdstuk XVIII: Tropische ziekten 53
  Bemerkingen 54

VOORWOORD

1. Definities:

  • a.Met invaliditeit wordt bedoeld iedere vermindering van de anatomische integriteit of functionele capaciteit van het individu.relaties0
  • b.Met invalide zijn wordt bedoeld het lijden aan enige vorm van invaliditeit.relaties0

2. De invaliditeit wordt gewaardeerd door het vermogen tot het volbrengen van de normale levensfuncties van de invalide te vergelijken met die van een niet-invalide. De waardering daarvan wordt bepaald door de algemene graad van verlies aan arbeidsvermogen tengevolge van de invaliditeit en niet door het overgebleven arbeidsvermogen in een bepaald bijzonder beroep. De invaliditeit wordt uitgedrukt in percentages van 1 tot 100.

3. De waardering van de invaliditeit is in het algemeen gebaseerd op de bevindingen tijdens het onderzoek.

In gevallen, waarbij tijdens het onderzoek geen duidelijke afwijkingen worden gevonden, kunnen de voorgeschiedenis, verloop van de aandoening en te verwachten verdere verloop in aanmerking worden genomen en een gemiddelde schatting voor een bepaalde periode gemaakt worden.1

4. De percentages genoemd in de schaal zijn minima. Deze kunnen overschreven worden indien bijzonderheden of complicaties, die het arbeidsvermogen beïnvloeden, aanwezig zijn. In dergelijke gevallen moet verwezen worden naar een ander nummer van de schaal. Als regel is in de schaal een marge gegeven, waarbinnen het minimum ligt, gewoonlijk op het laagste punt daarvan.

5. De genoemde percentages gelden alleen indien maximaal mogelijke verbetering door behandeling, rehabilitatie, prothese enz. bereikt is.

HOOFDSTUK I BOVENSTE LEDEMATEN

A AMPUTATIES

De percentages van invaliditeit zijn minima en gelden alleen bij:

  • a.medisch en chirurgisch goed afgewerkte stomp, met goede beweging in het naastbijzijnde gewricht of gewrichten;
  • b.volledige rehabilitatie;
  • c.mogelijkheid van goed gebruik van een prothese.
    Bij complicaties, zoals keloid, neuromata, bewegingsbeperking, kan boven de aangegeven percentages worden gegaan, evenals indien ingevolge medische redenen de geamputeerde niet in staat is een prothese te dragen of behoorlijk te gebruiken. relaties0
1. Schouder en arm (rechts of links)  
     
0101 Exarticulatie van de schouder 90
     
0102 Amputatie van de humerus, stomp korter dan 20 cm, gemeten vanaf het acromion 80
0103 Amputatie van de humerus, stomp 20 cm of langer gemeten vanaf het acromion, exarticulatie van de onderarm in de elleboog, of amputatie vlak onder de elleboog met een stomp korter dan 11 cm, gemeten vanaf het olecranon 70
0104 Amputatie van de onderarm, stomp 11 cm of langer vanaf het olecranon 60
0105 Exarticulatie van de pols 60
     
2. Vingers (rechts of links)  
     
0106 Verlies van alle vingers van de hand (duim inbegrepen) 60
0107 Verlies van 4 vingers, duim behouden en beweeglijk 45
0108 Verlies van 4 vingers, duim inbegrepen 55
0109 Verlies van 3 vingers, duim, wijs- en middelvinger 50
0110 Verlies van 3 vingers, middel-, ringvinger en pink 25
0111 Verlies van 3 vingers, wijs-, middel- en ringvinger 30
0112 Verlies van 2 vingers, duim en wijsvinger 40
0113 Verlies van 2 vingers, wijs- en middelvinger 25
0114 Verlies van 2 vingers, middel- en ringvinger 20
0115 Verlies van 2 vingers, ringvinger en pink 20
0116 Verlies van de duim en middenhandsbeentje 35
0117 Verlies van 2 kootjes van de duim 30
0118 Verlies van 1 kootje van de duim 15
0119 Verlies van de top van de duim 5
0120 Verlies van de wijsvinger 14
0121 Verlies van 2 kootjes van de wijsvinger 112
0122 Verlies van het eindlid van de wijsvinger 9
0123 Verlies van de top van de wijsvinger 5
0124 Verlies van de middelvinger 123
0125 Verlies van 2 kootjes van de middelvinger 9
0126 Verlies van het eindlid van de middelvinger 7
0127 Verlies van de top van de middelvinger 4
0128 Verlies van de ringvinger 7
0129 Verlies van 2 kootjes van de ringvinger 6
0130 Verlies van het eindlid van de ringvinger 5
0131 Verlies van de top van de ringvinger 2
0132 Verlies van de pink 8
0133 Verlies van 2 kootjes van de pink 6
0134 Verlies van het eindlid van de pink 5
0135 Verlies van de top van de pink 2
     
3. Dubbelzijdige amputaties  
     
0136 Verlies van 2 handen 100
0137 Verlies van 2 duimen 70
0138 Verlies van 2 duimen met hun middenhandsbeentjes 80
0139 Verlies van een hand en een voet 100

B FUNCTIESTOORNISSEN

Opmerking: De aangegeven minimum percentages gelden zowel voor de rechter- als voor de linkerarm.

Met Ankylose wordt bedoeld volledige onbeweeglijkheid in het gewricht of hoogstens een zeer geringe beweeglijkheid van enkele graden.

Complicaties van dezelfde extremiteit, zoals aandoeningen van andere gewrichten, contracturen, pijnlijke callus osteomyelitis, e.d., kunnen volgens de algemene regels tot een hoger percentage leiden, doch het percentage voor amputatie van het desbetreffende deel van de extremiteit mag niet overschreden worden. Indien een chirurgische ingreep bij een invaliditeit verbetering zal brengen, moet het percentage naar de toestand na deze ingreep worden vastgesteld.

1. Schouder  
     
0140 Recidiverende schouderluxatie 20
0141 Recidiverende schouderluxatie, veelvuldig 30
0142 Bewegingsbeperking in de schouder in geringe mate 10
0143 Bewegingsbeperking in de schouder, abductie niet verder dan horizontaal 20
0144 Bewegingsbeperking in de schouder, abductie beperkt tot minder dan horizontaal 30
0145 Ankylose van de schouder, scapula gefixeerd 45
0146 Ankylose van de schouder, scapula beweeglijk 30
0147 «Los gewricht» van de schouder met excissie van de humerus kop 50
     
2. Bovenarm  
     
0148 Slecht genezen humerusfractuur, met deformatie, atrofie en krachtverlies 10
0149 Slecht genezen humerusfractuur, met duidelijke verkorting en meer uitgesproken deformatie, atrofie en krachtverlies 20
0150 Pseudarthrose in middelste deel humerus 45
3. Elleboog (180° betekent volledig gestrekte onderarm)  
     
0151 Beweging in elleboog actief mogelijk van 110° tot 75° 15
0152 Beweging in elleboog actief mogelijk van 75° tot 35° 25
0153 Beweging in elleboog actief mogelijk van 110° tot 180° 30
0154 Volledige ankylose van de elleboog (hand in semi-pronatie stand) in gunstige stand (semi-flexie) 35
0155 Volledige ankylose van de elleboog in ongunstige stand (flexie stand) 40
0156 Volledige ankylose van de elleboog in ongunstige stand (extensie stand) 50
0157 Ankylose van de elleboog met behoud van supinatie en pronatie in gunstige stand (halve flexie) 25
0158 Ankylose van de elleboog in ongunstige stand (flexie stand) 30
0159 Ankylose van de elleboog in ongunstige stand (extensie stand) 40
0160 «Los gewricht» van de elleboog 50
     
4. Onderarm  
     
0161 Slecht genezen fractuur van radius en ulna met verkromming en verminderde grijpkracht van de hand 10
0162 Slecht genezen fractuur van radius en ulna met verkromming en verminderde grijpkracht, hand gefixeerd in supinatiestand 30
0163 Slecht genezen fractuur van radius en ulna met verkromming en verminderde grijpkracht van de vingers, hand gefixeerd in pronatiestand 20
0164 Idem met hand gefixeerd in semi-pronatiestand (duim naar boven) 15
0165 Pseudarthrose van de radius en ulna 45
0166 Pseudarthrose van de radius op gunstig niveau 10
0167 Pseudarthrose van de radius op ongunstig niveau 20
0168 Pseudarthrose van de ulna 15
     
5. Pols en hand  
     
0169 Ankylose van de pols (vingers beweeglijk) in palmair flexie of met misvormde hand in ulnaire of radiale abductie 45
0170 Ankylose van de pols (vingers beweeglijk) in elke andere ongunstige stand 35
0171 Ankylose van de pols (vingers beweeglijk) in gunstige stand (lichte dorsaal flexie) 25
0172 Praktisch verlies van het gebruik van de hand (bijv. paralyse van Volkman) 60
0173 «Los gewricht» van de pols 35
6. Vingers  
     
0174 Ankylose van de gewrichten van alle vingers, duim en metacarpophalangeale gewrichten inbegrepen 60
     
7. Zenuwlaesies bovenste ledematen  
     
De invaliditeitspercentages gelden bij volledige verlammingen (paralysis). Zij moeten verminderd worden bij gedeeltelijke verlammingen, herstel van beweging en geringe overgebleven sensibiliteitsstoornissen.
     
0175 Laesie van de plexus branchialis-paralyse bovenste wortels (Duchenne-Srb) 50
0176 Laesie van de plexus brachialis-paralyse onderste wortels (Klumpke) 55
0177 Paralyse van de N. Subscapularis 15
0178 Paralyse van de N. axillaris 25
0179 Paralyse van de N. musculo-cutaneus 20
0180 Paralyse van de N. medianus 50
0181 Paralyse van de N. medianus, alleen handspieren 25
0182 Paralyse van de N. ulnaris 30
0183 Paralyse van de N. ulnaris, alleen handspieren 20
0184 Paralyse van de N. radialis 55
0185 Paralyse van de N. radialis, M. triceps niet inbegrepen 40
0186 Paralyse van de N. medianus en de N. ulnaris 55

HOOFDSTUK II ONDERSTE LEDEMATEN

A AMPUTATIES

De inleidende noot van Hoofdstuk I over de bovenste ledematen geldt voor zover toepaselijk eveneens voor de onderste ledematen.

1. Heup  
     
0201 Exarticulatie van de heup met mogelijkheid van prothese 90
0202 Exarticulatie van de heup zonder mogelijkheid van prothese 100
     
2. Dijbeen (stomp gemeten vanaf de Trochanter major)  
     
0203 Amputatie stomp korter dan 13 cm 80
0204 Amputatie stomp van 13 cm tot het midden van het dijbeen 70
0205 Amputatie stomp van het midden van het dijbeen tot aan de knie 60
0206 Exarticulatie in de knie 60
     
3. Onderbeen (stomp gemeten vanaf de tibia kop)  
     
0207 Amputatie zeer korte stomp minder dan 10 cm 60
0208 Amputatie, ideale stomp 10–15 cm 50
0209 Amputatie, stomp langer dan 15 cm 45
0210 Amputatie volgens Syme en Guyon 30
     
4. Voet  
     
0211 amputatie van de voet met dragende stomp (volgens Pirogoff) 30
0212 Amputatie van de middenvoet (Chopart) 30
0213 Amputatie van de voorvoet (Lisfranc) 30
0214 Veries van alle tenen van een voet 20
0215 Verlies van grote teen met middenvoetsbeentje 25
0216 Verlies van grote teen (middenvoetsbeentje behouden) 12∗
0217 Verlies van 4 tenen, grote teen niet inbegrepen 9
0218 Verlies van 3 buitenste tenen 5
0219 Verlies van 2 buitenste tenen 3
0220 Verlies van 5e teen 1
     
5. Dubbelzijdige amputaties  
     
0221 Verlies van twee dijbenen of een dijbeen aan een, een voet aan de andere kant 100
0222 Verlies van twee voeten (tibio-tarsale amputatie volgens Syme of Guyon) 90
0223 Verlies van twee voeten met dragende stomp volgens Pirogoff 90
0224 Verlies van twee voorvoeten, medio-tarsale amputatie volgens Chopart 90
0225 Verlies van twee voorvoeten, tarso-metatarsale amputatie volgens Lisfranc 65
0226 Verlies van alle tenen (metatarso-phalangeaal) van twee voetenVerlies van een voet en een hand (zie 0139) 35

B FUNCTIESTOORNISSEN

Onderstaande invaliditeitspercentages zijn zowel voor rechter- als linkerbeen aan te houden.

Onder ankylose wordt verstaan volledige onbeweeglijkheid van het gewricht of hoogstens een zeer geringe bewegingsmogelijkheid van enkele graden.

Een niet met een prothese te fixeren pseudarthrose kan beoordeeld worden overeenkomstig het anatomisch verlies van de extremiteit of gedeelte daarvan. Indien wel een goed fixerende prothese mogelijk is, kan de waardering gelijk zijn aan een ankylose van het lager gelegen gewricht.

Complicaties van dezelfde extremiteit, zoals osteitis, contracturen, pijnlijke callus, aandoeningen van andere gewrichten etc., kunnen volgens de algemene regels tot hogere waardering leiden, doch het percentage voor amputatie van het desbetreffend deel van de extremiteit mag niet overschreden worden.

Indien een chirurgische ingreep bij een invaliditeit verbetering zal brengen, moet het percentage naar de toestand na deze ingreep worden vastgesteld.

1. Heup en dij  
     
0227 Ankylose van de heup in gunstige stand 50
0228 Ankylose van de heup in ongunstige stand 65
0229 Bewegingsbeperking van de flexie en extensie heup, beweging mogelijk van volledige flexie tot 175° 10
0230 Beweging mogelijk van hyperextensie tot 160° 40
0231 Beweging mogelijk van hyperextensie tot 135° 25
0232 Beweging mogelijk van hyperextensie tot 100° 15
0233 «Los gewricht» van de heup 70
0234 Pseudarthrose van de femur 65
0235 Slecht genezen femurfractuur met atrofie en deformatie (verkorting niet inbegrepen) 10
     
2. Knie  
     
0236 Bewegingsbeperking van de knie, beweging mogelijk van 180°-60° 5
0237 Bewegingsbeperking van de knie, beweging mogelijk van 180°-90° 10
0238 Ankylose in gunstige stand 30
0239 Ankylose in zeer slechte stand (van 135° tot totale flexie) 60
0240 Verkromming van volgusstand, varusstand of genu recurvatum 10
0241 «Los gewricht» van de knie (verkorting inbegrepen) 60
0242 Duidelijke abnormale beweeglijkheid van de knie 20
0243 Recidiverende chronische hydrops genu (niet van tuberculose aard) 20
0244 Idem beiderzijds 40
     
3. Onderbeen  
     
0245 Slecht genezen fractuur met verplaatsing van de as van de voet naar binnen of naar buiten 20
0246 Pseudarthrose van tibia en fibula 55
     
4. Enkel en voet  
     
0247 Belangrijke bewegingsbeperking van de enkel of krachtverlies 15
0248 Enige bewegingsbeperking van de enkel of krachtverlies 5
0249 Ankylose van het tibio-tarsaalgewricht in ongunstige stand met duidelijke verworven misvorming 30
0250 Ankylose van het tibio-tarsaalgewricht in gunstige stand met duidelijke verworven misvorming 20
0251 Uitgesproken post-traumatische pes planus 10
0252 Uitgesproken post-traumatische pes calcanus, pes valgus, pes varus of pes aquinus 30
0253 Ankylose van de voorvoet 10
0254 Ankylose van de grote teen in gunstige stand 3
0255 Ankylose van de grote teen in ongunstige stand 10
     
5. Verkorting van de onderste extremiteit  
     
0256 Verkorting van minder dan 4 cm 5
0257 Verkorting van 4 tot 7 cm 20
0258 Verkorting van 7 tot 10 cm 30
0259 Verkorting van meer dan 10 cm 50
     
6. Zenuwlaesies onderste extremiteit  
     
De invaliditeitspercentages gelden bij volledige verlammingen (paralysis). Zij moeten verminderd worden bij gedeeltelijke verlammingen, herstel van beweging en geringe overgebleven sensibiliteitsstoornissen.
     
0260 Paralyse van de N. femoralis 50
0261 Paralyse van de N. isciadicus 55
0262 Paralyse van de N. tibialis 25
0263 Paralyse van de N. peroneus 25
0264 Paralyse van de N. obturatorius 10

HOOFDSTUK III SCHEDEL EN GELAAT

1. Hoofdhuid en haar  
     
0301 Littekens, kaalheid enz. waarderen naar de eventueel bestaande mismaaktheid  
     
2. Schedel  
     
Opmerking: Schedellaesies zijn alleen van belang door hun neurologisch of postcommotionele gevolgen. De consolidatie kan 6–12 maanden duren. Een gesloten schedeldefect kan meer blijvende en onaangename gevolgen veroorzaken dan een open defect. In geval van botverlies zal de uitgebreidheid van het defect veelal niet de enige factor zijn, welke de invaliditeit bepaalt. Bij het onderzoek moet steeds gelet worden op objectieve symptomen ter plaatse van de verwoning en van de zijde ven de hersenzenuwen, alsmede op later optredende postcommotionele verschijnselen.
     
0302 Gesloten schedelverwonding of letsel van de tabula externa van de schedel te waarderen naar de postcommotionele en andere verschijnselen.  
0303 Niet-hersteld botverlies, met enige pulsatie bij inspanning of hoesten (de postcommotionele verschijnselen buiten beschouwing latende), minder dan 4 cm2 20
0304 Niet-hersteld botverlies, met duidelijke pulsaties bij inspanning of hoesten (de postcommotionele verschijnselen buiten beschouwing latende), van 4–12 cm2 30
0305 Niet-hersteld botverlies, met duidelijke pulsaties bij inspanning of hoesten (postcommotionele verschijnselen buiten beschouwing latende), van meer dan 12 cm2 50
     
3. Gelaat – Verminking van het gelaat  
     
0306 Hoewel deze niet behoeft samen te gaan met functiestoornissen, is hier een compensatie op zijn plaats voor de cosmetische afwijkingen. De invaliditeit mag pas gewaardeerd worden nadat alle chirurgische en prothetische mogelijkheden uitgeput zijn en zal afhankelijk van de mate van verminking variëren van 5 tot 100%, waarbij rekening gehouden moet worden met sekse en leeftijd.  
     
4. Boven- en onderkaak  
     
0307 Uitgebreide verminking van het gelaat of boven- en onderkaak met belangrijke kauw-, slik- en spraakstoornissen 100
0308 Gevolgen van slecht geconsolideerde multipele fracturen van boven- en/of onderkaak met kauw- en spraakbezwaren en een zeer slechte occlusie van het gebit 50
0309 Slecht genezen fractuur van de bovenkaak met kauwbezwaren zowel links als rechts 50
0310 Slecht genezen fractuur van de bovenkaak met kauwbezwaren aan een kant 20
0311 Verlies van ongeveer het halve verhemelte, met verbindingen met de sinussen, niet met een prothese te verhelpen 60
0312 Idem, wel met een prothese te verhelpen 15
0313 Verlies van een deel van het weke gehemelte of een deel van het harde verhemelte met spraakstoornissen 20
0314 Gedeeltelijk verlies of pseudarthrose van de onderkaak, met behoud van de beweging in het temporo-mandibulaire gewricht niet met een prothese te verhelpen 40
0315 Idem, wel met een prothese te verhelpen 10
0316 Bewegingsbeperking in het temporo-mandibulaire gewricht (door ankylose, slecht geconsolideerde fracturen, luxatie e.d.); zodanig, dat slechts vloeibaar voedsel kan worden genuttigd – opening tussen boven- en ondergebit niet meer dan 6 mm 60
0317 Idem, zodanig, dat de maximale opening tussen boven- en ondertanden hoogstens 12 mm bedraagt 30
0318 Idem, zodanig, dat deze maximale opening van 12 tot 24 mm bedraagt, met enige stoornissen van kauwvermogen en spraak 10
     
5. Gebit  
     
Het Subcomité is van mening geen invaliditeitsschatting van gebitaandoeningen op te nemen en beveelt aan, dat de desbetreffende diensten (leger, vloot, luchtmacht, civiele diensten) hun onderhebbend personeel in dienst onder goede tandheelkundige verzorging en toezicht houden en niet uit hun dienst laten gaan voor het gebit geheel in orde is.
     
6. Tong  
     
0319 Volledige amputatie van de tong 80
0320 Uitgebreide amputatie van de tong met spraak-, slik- en kauwstoornissen 40
0321 Gedeeltelijke amputatie van de tongpunt, lichte functiestoornissen 15
  Verlamming van de tong: zie Hoofdstuk VI (nr. 0633: paralyse van de N. hypoglossus)  

HOOFDSTUK IV WERVELKOLOM, THORAX, BEKKEN

A WERVELKOLOM

1. Halswervelkolom  
     
0401 Ankylose van de halswervels in slechte stand 40
0402 Ankylose van de halswervels in goede stand 30
0403 Belangrijke beperking van de bewegingen in hinderlijke en pijnlijke stand 30
0404 Beperking van de bewegingen in minder hinderlijke en minder pijnlijke stand 20
0405 Geringe bewegingsbeperking, nu en dan pijnlijk bijna normale stand 10
0406 Occopitaal neuralgie 10
0407 Oervico brachiale neuralgie 10
     
2. Borstwervelkolom  
     
0408 Ankylose van de borstwervels met belangrijke mediale of laterale misvorming (bochel) 40
0409 Ankylose van de borstwervels in goede stand, wat ronde (niet te corrigeren) rug 20
0410 Beperkte beweeglijkheid, locale gibbus 10
0411 Gelocaliseerde intercostaal neuralgie 5
0412 Meerdere wortels omvattende intercostaal neuralgie 20
     
3. Lendenwervelkolom  
     
0413 Ankylose van de lendenwervels in ongunstige stand 40
0414 Ankylose van de lendenwervels in gunstige stand 20
0415 Belangrijke bewegingsbeperking 20
0416 Matige bewegingsbeperking 10
0417 Geringe verkromming met enige pijnlijkheid 5
0418 Pijnlijke, niet te corrigeren scoliose 20
0419 Pijnlijke, dubbelzijdige athritis sacro-iliacas 30
0420 Idem, eenzijdig 20
0421 Volledige stijve dorso-lumbale wervelkolom met functiestoornissen van de gewrichten van de ledematen 100
0422 Idem, zonder functiestoornissen van de gewrichten v.d. ledematen 70
0423 Rheumatische van de wervelkolom (arthroses, spondylarthritis) te beoordelen naar de beperking van de beweeglijkheid en de pijn  
  N.B. Ziekte van Pott: zie Hoofdstuk XVII.  

B THORAX

Onderstaande invaliditeitspercentages zijn bedoeld voor op zichzelf staande afwijkingen van de benige thorax. Indien de onderliggende organen in de borstholte eveneens aangedaan zijn, moeten de invaliditeitsschattingen volgens de desbetreffende hoofdstukken als regel hierbij worden opgeteld.

1. Sternum  
     
0424 Gevolgen van sternumfractuur met vervorming, pijn en verminderde kracht 10–20
     
  Voor afwijkingen van de intra thoracale organen zie Hoofdstuk XIII, XIV en XVII.  
     
0425 Luxatie of dislocatie chondro-sternale 5–15
     
2. Ribben  
     
0426 Gevolgen van fracturen van een of meer ribben, afhankelijk van de uitgebreidheid en ernst van de verschijnselen en de misvorming 1–25
0427 Gevolgen van ribresectie, zonder uitpuiling bij inspanning 5–30
0428 Gevolgen van ribresectie, met uitpuiling bij inspanning 15–40
0429 Thoracoplastiek, afhankelijk van het aantal erbij betrokken ribben, daarbij het effect op de longen buiten beschouwing latende (zie Hoofdstuk XIV en XVII) 20–50
0430 Ribosteomyelitis, zonder fistelvorming te waarderen als bij ribresectie (0427 en 0428)  
0431 Ribosteomyelitis, met fistels te waarderen als gevolgen van empyeem (zie 1417)  
0432 Chronische chondritis 10–30

C BEKKEN

0433 Gevolgen van fracturen met pijnlijke callusvorming zonder invloed op het lopen of staan – veelal neuralgische pijnen 5
0434 Idem, met invloed op lopen of staan 20
0435 Niet-geconsolideerde symphysisfractuur, abnormale beweeglijkheid, pijn bij lang lopen 25
     
  Bij complicaties van de zijde van het heupgewricht of de urinewegen, zie de desbetreffende hoofdstukken.  

HOOFDSTUK V OVERIGE AANDOENINGEN VAN BEENDEREN EN GEWRICHTEN

Voor zover niet vermeld onder functiestoornissen van de ledematen (Hoofdstuk I en II).

0501 Osteomyelitis of osteitis (niet begrepen in de punten over functiestoornissen), niet geconsolideerd met noodzaak van langdurig immobilisatie 100
0502 Idem, niet tot rust gekomen doch immobilisatie niet nodig, met fistels en beïnvloeding van de algemene toestand 50
0503 Idem, rustig, goede algemene toestand, met fistels 20

Deze percentages kunnen in voorkomend geval worden opgeteld bij de percentages voor functiestoornissen van de ledematen. De som van deze percentages mag evenwel niet het percentage voor amputatie van het desbetreffende deel van de extremiteit te boven gaan.

0504 Matige progressieve bottumor 100
0505 Goedaardige bottumor, te beoordelen naar gelang van bestaande fucntiestoornissen  
0506 Arthritis en arthrosis, waarderen naar gelang de bewegingsbeperking, pijn, enz.  

HOOFDSTUK VI ZENUWSTELSEL

1 Hersenen en hersenvliezen

a Post-traumatisch post-commotioneel syndroom (of gevolgen van een infectieuse meningitis)
0601 Subjectieve bezwaren, hoofdpijn, asthenia en lichte verschijnselen van het evenwichtsorgaan 20
0602 Syndroom met blijvende oto-vestibulaire duidelijke vermoeidheid 30
0603 Ernstig syndroom met blijvende oto-vestibulaire en oculaire stoornissen 50
b Epilepsie

De frequentie en de intensiteit van de insulten, hun weerslag op de algemene activiteit en de behandelingsmogelijkheden zijn van belang bij de beoordeling van de invaliditeit. Rekening moet worden gehouden met de psychische stoornissen verband houdende met de aandoening.

0604 Lichte algemene insulten of equivalenten, gemiddeld eens per maand, weinig verandering van de persoonlijkheid 20
0605 Plaatselijk (Jacksons) epilepsie zonder bewustzijnsverlies in dezelfde frequentie 5
0606 Algemene insulten overdag, 2 à 4 maal per maand 40
0607 Plaatselijke (Jacksons) epilepsie, zonder bewustzijnsverlies, in dezelfde frequentie 10
0608 Algemene insulten overdag, 6–8 maal per maand 70
0609 Plaatselijke (Jacksons) epilepsie, zonder bewustzijnsverlies, idem of grotere frequentie 20
0610 Vrijwel dagelijks algemene insulten 100
  N.B. Uitsluitend nachtelijke aanvallen en gedeeltelijk bewustzijnsverlies kunnen tot lagere waardering leiden.  
0611 Epileptische dementie 100
c Corpus alienum
0612 Vreemd voorwerp in de schedelholte zonder verdere verschijnselen  
d Hemiplegie
0613 Hemiplegie, compleet of partieel, zonder aphasie, lopen onmogelijk 100
0614 Partiële hemiplegie, zonder aphasie, lopen met hulp of stok mogelijk 60
0615 Lichte hemiplegie, zonder aphasie, lopen mogelijk zonder hulpmiddelen 20
0616 Motorische aphasie, schrijven mogelijk 80
0617 Gemengde aphasie, contact met omgeving onmogelijk 100
e Paraplegie (van cerebrale of medullaire oorsprong
0618 Complete paraplegie, voortdurende bedrust of verblijf in een stoel noodzakelijk makende 100
0619 Onvolledig, lopen moeilijk maar mogelijk met hulp, prothesen of krukken 80
0620 Onvolledig, lopen mogelijk met stokken 60
0621 Onvolledig, licht spastisch 30
     
  In geval van sphincterstoornissen enz.: zie 0667 e.v.

2 Hersenzenuwen (zie ook zintuigen)

a N. trigeminus (V)
0622 (Volledige) paralyse met belangrijke sensibiliteitsstoornissen en trophische stoornissen 50
0623 Eenvoudige, pijnloze anaesthesie in het gebied van een perifere tak zonder trophische stoornissen 5
0624 Neuritis of aangezichtsneuralgie met intermitterend pijnlijke tic (afhankelijk van de frequentie en de ernst van de aanvallen) 30
0625 Continue aangezichtsneuralgie (sympatisch) 30–70
b N. facialis (VII)
0626 Blijvende parese aan een kant, zonder opthalmologische 5
0627 (Volledige) blijvende paralyse aan een kant, complicaties 30
0628 Idem, dubbelzijdige 50
c N. glosso-pharyngeus (IX)
0629 (Volledige) dubbelzijdige paralyse 30
0630 Parese aan een zijde 5

d N. vagus (X): zie de hoofdstukken over de desbetreffende organen

e N. accessorius (XI)
0631 Paralyse van de Mm. trapezius en sternocleidomastoideus 20
0632 Eenzijdige paralyse van het weke gehemelte en larynx (syndroom van Avellis) 10
f N. hypoglossus (XII)
0633 Eenzijdige paralyse van hemi-atrofie van de tong 20
0634 Gecombineerde paralyse van de laatste vier hersenzenuwen (IX t/m XII) 30

3 Andere aandoeningen van het centrale zenuwstelsel

0635 Gevolgen van infectieuse of traumatische encephalitis, meningitis, hersenabces te waarderen afhankelijk van de verschijnselen  
0636 Hersentumor, te waarderen afhankelijk van de verschijnselen  
0637 Paralysis agitans (Parkisonisme) te beoordelen afhankelijk van de ernst van de symptomen 20–100
0638 Bulbaire paralyse – minimum percentage 30
0639 Ernstige bulbaire myasthenie (inbegrepen myasthenia gravis) 70–100
0640 Bulbaire myasthenie met redelijke remissies 40
0641 Gevolgen van Sydenham’s Chorea, zie hieronder  
0642 Huntingtons chorea, zie hieronder  
0643 Verworven athetosis, zie tics (hieronder)  
0644 Algemeen optredende tics, elke bezigheid verhinderende, veelal met psychische en spraakstoornissen 100
0645 Uitgebreid optredende tics, fijnere bewegingen verhinderende en het sociale leven bemoeilijkende 50
0646 Plaatselijke tics met enige invloed op de fijnere bewegingen (o.a. schrijverskramp) 20
0647 Tics of spasmen, zonder invloed op het werkvermogen 5
0648 Maandelijkse migraineaanvallen 20
0649 Minder frequente migraineaanvallen 5

4 Ruggemerg

0650 Commotio medulla (gevolg van trauma of electrocutie): te beoordelen overeenkomstig het postcommotionele syndroom (zie 0601–0603)  
0651 Quadriplegia medullac (volledig) 100
0652 Medullaire paraplegie te beoordelen als cerebrale paraplegie met de gebruikelijke verhogingen voor sphincterstoornissen en voortdurende pijnen  
0653 Brachiale monoplegie, praktisch verlies van het gebruik van de arm 90
0654 Idem, grijpen mogelijk, maar zonder kracht en onhandig 40
0655 Idem, lichte monoplegie, gering krachtverlies, reflexen gestoord 10
0656 Crurale monoplegie, praktisch verlies van het gebruik van het been (niet-spastische paralyse) 90
0657 Idem, lopen mogelijk met hulp of met krukken 60
0658 Idem, lopen zonder hulp mogelijk, maar snel vermoeid, spieratrofieën 40
0659 Idem, lichte monoplegie, lopen moeilijk zonder hulpmiddelen, gering krachtsverlies, lichte atrofieën 20
0660 Medullaire hemiplegie te beoordelen naar de toestand van de bovenste extremiteit, zie brachiale monoplegieën (0653–0655)  
0661 Sensibele stoornissen van medullaire oorsprong, te waarderen naar de ernst en de uitgebreidheid van de verschijnselen  
0662 Syndroom van Brownd-Sqouard-haematomyelia  
  Te combineren met de in dit hoofdstuk vermelde percentages eventueel deze niet zonder meer op te tellen  
0663 Cauda-Equina-Syndroom  
  Te beoordelen overeenkomstig de afwijkingen aan de onderste extramiteit en sphincterstoornissen, zie ook paraplegie  
0664 Sphincterstoornissen met volledige urineretentie met sonde a demeure 60
0665 Sphincterstoornissen met intermitterende urineretentie, katheteriseren noodzakende 20
0666 Voortdurende incontinentia urinae, draagbaar urinaal onmisbaar 50
0667 Intermitterende incontinentin urinae 20
0668 Volledige en voortdurende incontinentia alvae 80
0669 Onvolledige of intermitterende incontinentia alvae 30
0670 Pollomyelitis, te beoordelen naar de resttoestand gelet op de functiestoornissen van ledematen, diaphragma enz.  
0671 Ernstige tabes dorsalis met opthalmologische complicaties, arthropathieën, sphincterstoornissen enz. 100
0672 Ernstige tabes dorsalis met belangrijke ataxie of arthrophatieën 70
0673 Tabes dorsalis met veelvuldige pijnen en lichte ataxie 40
0674 Multiple sclerose, ernstige vorm met motorische stoornissen, lopen onmogelijk, voortdurend verblijf in bed of stoel, veelal visusafwijkingen 100
0675 Idem, progressieve vorm, lopen en staan mogelijk maar moeizaam 80
0676 Idem, weinig progressieve vorm, of remissie, lopen met stok mogelijk 60
0677 Idem, lichte vorm met geringe symptomen 50
0678 Amyotrofische lateraal sclerose, als Multiple sclerose, maar wat hogere waarderingen; verhoging bij slikstoornissen  
0679 Gecombineerde sclerose, streng sclerose: als multiple sclerose  
0680 Syringo-myelie, ernstige vorm met atrofie, belangrijke misvorming of bulbaire stoornissen 100
0681 Idem, progressieve vorm met trophische of motorische stoornissen 50
0682 Idem, lichte, weinig progressieve vorm met beperkte sensibiliteitsstoornissen 20
0683 Omschreven medullaire atrofieën, te beoordelen naar de functiestoornissen van de ledematen  
0684 Perifere zenuwen, zie Hoofdstuk I, II, IX, enz.  

5 Neuritiden en Neuralgieën

  Neuritiden van de motorische zenuwen worden vergezeld door functiestoornissen welke ten dele berusten op verlammingen van de zenuwen. Deze verschijnselen dienen te worden gewaardeerd in vergelijking met de paralysis van de desbetreffende zenuw. Neuritiden van de sensibele zenuwen kunnen worden beoordeeld, gelet op de trigeminus neuralgie (0622, 0625). Neuritiden en neuralgieën van de gemengde zenuwen hebben een gemengde symptomatologie, waarbij zowel op de oorzaak moet worden gelet als op de aanwezigheid van de objectieve verschijnselen.  
0685 Chronische, eenzijdige ischiadicus neuralgie, enige moeilijkheden bij het lopen en zonder afwijkingen van de reflexen 10
0686 Idem, of neuritis met duidelijke objectieve symptomen, lopen moeilijk 40
0687 Idem, of neuritis, ernstige vorm, lopen zeer pijnlijk, duidelijke spieratrofie en causalgie 80
0688 Dubbelzijdige polyneuritis van de extensoren van de voorarm 40–80
0689 Dubbelzijdige polyneuritis van de kleine handspieren en de buigers van de vingers 50–80
0690 Dubbelzijdige polyneuritis van de extensoren van de voet en polyneuritis pseudo-tabetica 30–50
0691 Dubbelzijdige polyneuritis van de M.quadriceps femoris 40–50
0692 Duidelijke polyneuritische paraplegie 60–80
0693 Ernstige polyneuritische quadriplegie 100

HOOFDSTUK VII PSYCHISCHE STOORNISSEN

1 Psychosen

0701 Chronische, volkomen asociale psychose 100
0702 Remissie na of gedurende een psychose met belangrijke stoornissen van de persoonlijkheidsstructuur asociaal, hallucinaties, delireren, maar gestichtsverpleging niet noodzakelijk 100
0703 Psychose van goedaardig karakter (hallucinatoir, delirant of uitputtingspsychose) of intermitterende psychose gedurende een lange remissie, beperkte sociale omgang en enige nuttige bezigheden toelatende 50
0704 Geringe verandering van de persoonlijkheidsstructuur en het karakter voorkomend na een acute psychose of tussen acute periodieke aanvallen 10–40
  De verschillende vormen van schizophrenie, manie, dementieën (toxisch, infectieus, circulatoir) dienen op overeenkomstige wijze te worden beoordeeld. Tot deze groep worden ook gerekend de uitputtingsdelieren.  

2 Aangeboren intelligentiestoornissen

0705 Indien een waardering gewenst wordt van aangeboren intelligentiestoornissen (debilitas mentis, imbecillitas, idiotie) handele men overeenkomstig de volgende punten (dementieën).  

3 Dementieën (of progressieve en verworven zwakzinnigheid)

0706 Volledig (met of zonder enuresis), meestal met klinische verpleging 100
0707 Vermindering van geheugen, gevoelsleven en activiteit met kortere of langere periodieke verbeteringen, maar generlei activiteit toelatende 100
0708 Vermindering van geheugen, gevoelsleven en activiteit, maar beperkte sociale omgang en productieve activiteit toelatende 40
0709 Geringe stoornissen van gevoelsleven en activiteit, zonder eigenlijke dementie 20
0710 Meningo-encephalitis luetica (ziekte van Bayle), algemene paralyse met gestichtsopname dan wel met uitsluiting van welke activiteit ook 100
0711 Meningo-encephalitis luetica (ziekte van Bayle), maar in een periode van remissie, beperkte sociale omgang en productieve activiteit toelatende 40

4 Psychoneurosen, neurosen

0712 Deze groep omvat de angstreacties, obsessies, phobieën, neurastenie, hysterie en mengvormen, waarvan de terminologie wisselt in de verschillende betrokken landen. Het is niet mogelijk of raadzaam gebleken een schaal op te maken waarnaar de invaliditeit vastgesteld kan worden. Ieder geval is met zijn individuele factoren als afzonderlijk probleem te beschouwen en moet daarnaar beoordeeld worden.  

HOOFDSTUK VIII SYMPHATISCH ZENUWSTELSEL EN ENDOCRINOLOGIE

A SYMPATISCHE ZENUWSTELSEL

1. Sensibiliteitsstoornissen  
     
0801 Causalgie van de extremiteiten te waarderen naar de ernst en de uitgebreidheid van de verschijnselen  
0802 Trigenimus neuralgie – zie 0624 en 0625  
0803 Neuralgie van hals en schouders – zie Hoofdstuk VI – 5. Neuritiden en Neuralgieën  
2. Motorische stoornissen
0804 Reflectorische physio-pathische stoornissen te waarderen naar de ernst en de uitgebreidheid van de verschijnselen
0805 Parese of irritatie v.d. cervicale sympaticus
3. Viscerale stoornissen  
     
0806 Te waarderen afhankelijk van de blijvende functiestoornissen.
4. Algemene sympathalgiën  
     
0807 Hypervagotonie 5–30
0808 Hypersympatotomie 5–20

B ENDOCRINOLOGIE

1. Gl. Thyreodiea  
     
0809 Toxisch struma (hyperthyreoidie) met gedeeltelijk of onvolledig Syndroom van Basedow (gewrichtsverlies, tachycardie, hypersympaticotonie) of niet geheel fraai resultaat na operatie 10–30
0810 Idem, duidelijk Syndroom van Basedow, Basaal Metabolisme ongeveer plm. 30, of matig resultaat na operatie 30–50
0811 Idem, Syndroom van Basedow met ernstige viscerale stoornissen, belangrijk gewrichtsverlies, psychische stoornissen of slecht resultaat na operatie 50–100
0812 Atoxisch struma zonder verschijnselen of cosmetische stoornissen 0
0813 Atoxisch struma met drukverschijnselen of cosmetische stoornissen 5–30
0814 Myxoedeem (hypothyreoidie) – onvolledig, syndroom, gunstig reagerende op behandeling 5–10
0815 Idem, psychisch geremd, koude gevoel, basaal metabolisme van –10 tot –20 10–30
0816 Idem, ernstige vorm, voedingsstoornissen, basaal metabolisme ongeveer –30 30–80
0817 Cachexia strumapriva, niet reagerende op behandeling 80–100
2. Gl. Parathyreoidea  
     
0818 Hypoparathyreoidie met tetanische aanvallen, afhankelijk van de algemene toestand 30–50
0819 Hyperparathyreoidie, te waarderen naar de bot- en gewrichtsafwijkingen  
3. Hypophysis  
     
0820 Acromegalie met misvorming van de extremiteiten doch zonder visusafwijkingen en zonder functionele stoornissen 10–20
0821 Acromegalie met visusafwijkingen, te waarderen volgens de visusafwijkingen (zie Hoofdstuk X) en daarna te vermeerderen met plm. 20
0822 Reuzengroei, afhankelijk van de mate van uitgebreidheid van de secundaire stoornissen 5–30
0823 Dwerggroei in belangrijke mate 10–50
0824 Cushing’s syndroom, virilismus, pilosus 20–50
0825 Dystrofia adiposo-genitalis 10–50
0826 Duidelijk ontwikkeld syndroom van Simmonds 40–100
4. Epiphysis  
     
0827 Macrogenitosomia 10
5. Gl. suprarenales  
     
0828 M. Addison 20–100
0829 Hyperepinephrie 10–50
6. Testes en Ovaria  
     
Zie Hoofdstuk XVI (urogenitaal stelsel)
7. Diabetes mellitus  
     
0830 Goed geregeld met dieet, geen insuline nodig 5–20
0831 Dagelijkse insulinedoses noodzakelijk om in evenwicht te blijven 20–50
0832 Met acidosis 50–80
0833 Met aanvallen van coma, neuritiden en oogafwijkingen 100
8. Stoornissen van de waterstofwisseling  
     
0834 Diabetes insipidus 20–50
0835 Deficiëntie-oedemen (b.v. hongeroedeem) Te waarderen als bij polyneuritis en afhankelijk van de functiestoornissen en de algemene toestand  

HOOFDSTUK IX OTO–RHINO–LARYNGOLOGIE

A DOOFHEID

0901 Volledig verlies van gehoor op een oor, terwijl het andere oor normaal hoort 20
0902 Volledig verlies van gehoor op beide oren 90
0903 Vermindering van gehoorscherpte op beide oren – Zie tabel  

B NEUS

0904 Anosmie of parosmie 5–10
0905 Ozena 10–20
0906 Destructie van benige gedeelte van de neus 30
0907 Geheel verlies van de neus (mismaaktheid en stenose inbegrepen) 60
0908 Totale eenzijdige afsluiting van een neusgang (zonder misvorming) 5
0909 Dubbelzijdige afsluiting van de neusgang (zonder misvorming) 10–20

C SINUSITUS – mits chronisch en etterig

0910 Sinusitis maxillaris eenzijdig 5
0911 Sinusitis maxillaris dubbelzijdig 10
0912 Sinusitis maxillaris met fistel naar mond of gelaat of met osteitis of corpus alienum 10–30
0913 Sinusitis frontalis of ethmoidalis eenzijdig 20
0914 Sinusitis frontalis of ethmoidalis dubbelzijdig 30
0915 Pansinusitis 40

D OREN

0916 Volledig verlies van oorschelp zonder herstel (plastisch of prothetisch) eenzijdig 20
0917 Idem, dubbelzijdig 40
0918 Atresie van de uitwendige gehoorgang te waarderen overeenkomstig de vermindering van gehoor (zie tabel)  
0919 Chronische etterige otites media, eenzijdig, te waarderen volgens tabel, vermeerderd met 5–10
0920 Idem, dubbelzijdig, vermeerderd met 10–20
0921 Hinderlijke oorsuizingen bij doofheid, te waarderen volgens tabel, vermeerderd met 5–15

E EVENWICHTSORGAAN

0922 Labyrinthaire duizelingen, periodiek, niet frequent, licht objectief gebleken bij vestibulaire proeven 10
0923 Labyrinthaire duizelingen, periodiek, ernstige vorm, leidend tot neervallen 30
0924 Uitgesproken en voortdurende duizelingen, veelal met cochleaire stoornissen 60–100

F NEUS-KEELHOLTE

0925 Littekenstrictuur, afhankelijk van de graad van slikstoornissen en stoornissen in de voedselopname 10–30
0926 Verlies van smaak 10

G LARYNX

0927 Larynx stenose, afhankelijk van de frequentie en ernst van de dyspnoe 10–100
0928 Laryngostomie of permanente tracheotomie 80
0929 Organische aphonie, zonder dyspnoe 40
0930 Idem met dyspnoe 50–100
0931 Invaliditeitstabel voor bilaterale doofheid4  
9 m 0 1
3 m 15 2
120 cm 30 3
60 cm 50 4
30 cm 60 5
10 cm 70 6
ad concham 75 7
niet gehoord 90 8

N.B. Bilaterale doofheid wordt onderzocht door middel van de conversatiespraak. Beide oren worden gelijktijdig onderzocht, waarbij de patiënt vis-à-vis de onderzoeker geplaatst wordt, uitgezonderd bij groep 7 en 8.

HOOFDSTUK X OPHTALMOLOGIE

1 Blindheid

Een blind oog is een oog zonder lichtperceptie. Een oog, dat na optimale correctie een gezichtsscherpte heeft van minder dan 1/20 (0.05 of 3/60) wordt beschouwd als een blind oog. Indien deze toestand ten aanzien van beide ogen bestaat, wordt de onderzochte als blind beschouwd.

1001 Blindheid of verlies van beide ogen 100
1002 Een blind oog zonder mismaaktheid 30
1003 Atrofie of verlies van een oogbol, dragen van prothese mogelijk, te waarderen volgens vermindering van visus (zie tabel), vermeerderd met 5
1004 Atrofie of verlies van een oogbol, dragen van prothese niet mogelijk, mismaaktheid van de adnexa inbegrepen, te waarderen volgens vermindering van visus (zie tabel), vermeerderd met 10

2 Vermindering van de centrale visus van beide ogen

1005 Deze moet beoordeeld worden na toepassing van de optimale binoculair bruikbare correctie. Zie tabel aan eind van dit hoofdstuk.

3 Verlies van perifere visus (gezichtsveldbeperking)

Concentrische beperking van het gezichtsveld (gevolg van objectieve laesies). De volgende percentages kunnen worden opgeteld bij die, welke van een eventuele vermindering van de centrale visus moet worden toegekend.

1006 Gezichtsveldbeperking tot tussen 30° en 10° op een oog 5
1007 Idem, op beide ogen 20
1008 Gezichtsveldbeperking tot minder dan 10°, op één oog 10
1009 Idem, op beide ogen 80
1010 Gezichtsveldbeperking op beide ogen tot minder dan 10°, gecombineerd met een vermindering van de gecorrigeerde centrale visus tot 2/10 of minder op het beste oog 100
     
Gezichtsveldbeperking bij monoculaire visus
1011 Totaal verlies van het nasale gedeelte van het gezichtsveld 40
1012 Totaal verlies van het onderste gedeelte van het gezichtsveld 60
1013 Totaal verlies van het temporale gedeelte van het gezichtsveld 50
1014 Totaal verlies van het bovenste gedeelte van het gezichtsveld 20
     
Hemianopsie (centrale visus behouden)
1015 Verticale homonyme hemianopsie, linkszijdig 30
1016 Idem, rechtszijdig 40
1017 Verticale binasale hemianopsie 20
1018 Verticale bitemporale hemianopsie 55
1019 Horizontale bovenste hemianopsie 20
1020 Horizontale onderste hemianopsie 65
     
Kwadrantanopsie
1021 Anopsie in homonyme bovenste kwadranten 10
1022 Anopsie in homonyme onderste kwadranten, linkszijdig 20
1023 Idem, rechtszijdig 35

4 Diplopie

1024 Diplopie in primaire positie 20

5 Lensafwijkingen

1025 Cataract van een of beide ogen, inoperabel, waarderen volgens de visus  
1026 Aphakie van een oog, postoperatief waarderen volgens de gecorrigeerde visus, te vermeerderen met 10
  Het gezamenlijke percentage mag, als het andere oog (eventueel na correctie) een normale visus heeft, het percentage van punt 1002 niet overschrijden.  
1027 Aphakie van beide ogen waarderen volgens de gecorrigeerde visus; wanneer het stereoscopisch diepte zien verloren is gegaan te vermeerderen met 20

6 Accommodatie-afwijkingen

1028 Interne opthalmoplegie van beide ogen 20
1029 Interne opthalmoplegie van een oog 10

7 Aandoeningen van de adnexa

1030 Ptosis van de bovenoogleden, pupillen bedekt bij normale hoofdhouding (mismaaktheid niet inbegrepen) beide ogen 20
1031 Idem, een oog 5
1032 Chronische conjunctivitis van een of beide ogen 5–20
1033 Ectropien van beide ogen 5–20
1034 Ectropien van een oog 5–10
1035 Entropion van beide ogen 5–20
1036 Entropion van een oog 5–10
1037 Epiphora als op zichzelf staande aandoening 1–10
1-6/9 1-7/10 0 0 5 7 9 10 12 14 16 20 25 30
  6/10 0 8 9 11 x 14 x 18 x 26 33 37
6/12 5/10 5 9 11 15 17 18 20 23 25 30 38 41
  4/10 7 11 15 17 x 22 x 27 x 36 42 46
6/18   9 x 17 x 24 x 28 x 34 40 45 50
  3/10 10 14 18 22 x 28 x 31 x 43 49 54
6/24   12 x 20 x 28 x 33 x 40 48 55 60
  2/10 14 18 23 27 x 31 x 42 x 53 62 69
6/36   16 x 25 x 34 x 40 x 48 57 69 77
6/60 1/10 20 26 30 36 40 43 48 53 57 68 80 90
3/60 1/20 25 33 38 42 45 49 55 62 69 80 91 95
< 3/60 < 1/20 30 37 41 46 50 54 60 69 77 90 95 100

Noot:

1. Deze tabel moet gelezen en gebruikt worden als een tafel van vermenigvuldiging.

2. De breukgetallen links en boven geven de visus op beide ogen aan.

3. De cijfers in de tabel geven het invaliditeitspercentage aan.

4. Bij enucleatie moet 5% opgeteld worden bij het percentage overeenkomende met de visus.

5. Bij mismaaktheid kan een extra percentage daarboven gegeven worden.

HOOFDSTUK XI ZIEKTEN VAN BLOED EN BLOEDVORMENDE ORGANEN

1 Anaemische Syndromen

1101 Hypochrome anaemie – waarderen naar gelang de invloed op de algemene toestand 5–20
1102 Pernicieuse anaemie (Biermer) 10–100
1103 Aplastische anaemie 10–100
1104 Essentiële polyglobulie (Vaquez) 10–40
1105 Toxische, inflectieuse of essentiële haemoglobinurie 30–60
1106 Congenitale of verworven haemolytische icterus 10–60
1107 Purpura haemorrhagica 10–100
1108 Haemophilie 10–50

2 Leucaemische, pseudo-leucaemische en agranulocytotische syndromen

1109 Lymphoide leucaemie 50–100
1110 Myeloide leucaemie 30–100
1111 Agranulocytose 100
1112 Hodgkin 30–100
1113 Reticulosen 30–100
1114 Essentiële splenomegafie 20–50
1115 Splenectomie 10–30

HOOFDSTUK XII HUIDAFWIJKINGEN

1201 Dermo-epidermitis, folliculitis, epidermomycosis etc. (naar gelang localisatie en uitgebreidheid) 5–30
1202 Chronische radiodermitis of radiumdermitis (naar gelang uitgebreidheid en gevaar van maligne degeneratie) 10–70
1203 Chronische ulcera, atenische littekens (naar gelang localisatie en uitgebreidheid) 10–60
1204 Chronische eczemen (naar gelang localisatie en uitgebreidheid) 5–30
1205 Zeer ernstige chronische eczemen 30–70
     
  Goedaardige tumoren van de huid  
     
1206 Angiomen, naevi, lymphangiomen, lipomen, etc. Waarderen volgens mismaaktheid  
     
  Kwaadaardige tumoren van de huid  
     
1207 Na chirurgische of andere behandeling waarderen volgens achtergebleven locale restverschijnselen  
1208 Ongeneeslijk of gedurende behandeling, naar gelang localisatie, uitgebreidheid en ernst 50–100
1209 Littekens, niet gewaardeerd bij andere gebreken met of zonder weefselverlies 5–30
1210 Keloid zich ontwikkelend in littekens – toevoegen 1–10

HOOFDSTUK XIII HART- EN BLOEDVAATSTELSEL

1 Hart

1301 Organische hartaandoening in beginstadium met nu en dan lichte verschijnselen, geringe vermindering van de tolerantie voor inspanning goed gecompenseerd 10–30
1302 Organische hartaandoening, steeds lichte verschijnselen aanwezig, matig tolerantie voor inspanning, geen symptomen van decompensatie 30–50
1303 Organische hartaandoening met beginnende decompensatieverschijnselen, gunstig reagerende op de behandeling 60–80
1304 Organische hartaandoening met verderschrijdende decompensatie, afhankelijk van de mate daarvan 80–100
1305 Actief, infectieus organisch hartlijden (endocarditis, myocarditis pericarditis enz.) 70–100
1306 Essentiële paroxysmale tachycardie 10–30
1307 Pathologische bradycardie van organische oorsprong 10–50
1308 Extrasystolie, lipothymie, cardio-vasculaire labiliteit, onaangename praecordiale sensaties e.d. mits zonder organische oorzaak 0
1309 Echte angina pectoris en/of coronair Thrombose en/of myocardinfarct 50–100
1310 Corpus alienum in het hart, te waarderen naar de invloed op de functie en vermeerderen met 10

2 Bloedvaten

1311 Algemene arteriosclerose, niet gecompliceerd, afhankelijk van de belastingproeven 10–30
1312 – met dilatatie cordis 30–50
1313 – met ernstige angineuze verschijnselen 60–100
1314 – met nierinsufficiëntie 30–100
1315 – met belangrijke veneuze stuwing, zonder of met ascites of anasarca 60–100
1316 – met atriumfibrilatie 70–100
     
  Arteriale hypertensie (hartverschijnselen inbegrepen)  
  N.B. Bij de invaliditeitsschatting van de hypertensie moet alleen rekening gehouden worden met de diastolische druk, aangezien deze bij de essentiële hypertensie van de prognose het belangrijkst is.  
     
1317 – met lichte verschijnselen (diastolische druk tussen 105 wn 110 mm) 20–30
1318 – met lichte hartinsufficiëntie, licht malleolair oedeem, enz. 30–50
1319 – ernstige vorm, met cardiale, renale of retinale complicaties 70–100
1320 maligne 100
1321 Aneurysma aortae te waarderen overeenkomstig arteriosclerose  
1322 Arteriële aneurysmata – zie Hoofdstuk I en II  
1323 Arterio – veneuze aneurysmata – zie Hoofdstuk I, II en XIII  
1324 Arteriële afsluiting (evt. door ligatuur), inadaequate vicariërende circulatie, zonder of met atrofie van de desbetreffende extremiteit 10–50
1325 Arteriële afsluiting met gangreen (M. Burger enz.), te waarderen als amputaties – zie Hoofdstuk I en II  
1326 M. Raynaud 10–50
1327 Erythromelalgie 5–30
1328 Veneuze afsluiting met chronische oedeem van een extremiteit 10–30
1329 Idem, met chronisch oedeem van beide benen, tropische stoornissen enz. 30–70

Varices

1330 Duidelijke varices, niet boven de knie, aan een of beide onderbenen 1–10
1331 Duidelijke varices, ook boven de knie, zonder of met oedeem aan een of beide benen 10–30

Ulcus cruris Varicosum

1332 Chronische of recidiverende ulcern cruris afhankelijk van de uitgebreidheid der ulceraties, verices enz., aan één been 5–40
1333 Idem, aan beide benen 30–60

HOOFDSTUK XIV ADEMHALINGSSTELSEL (EXCLUSIEF TUBERCULOSE)

1 Bovenste luchtwegen

Zie Hoofdstuk IX.

2 Diaphragma

1401 Posttraumatische paralyse van de M. phrenicus, eenzijdig 5–15
1402 Hernia diaphragmatica – zie Hoofdstuk XV  

3 Trachea en Bronchi

1403 Chronische bronchitis emphyseem, röntgenologisch gekenmerkt door een voor de leeftijd te sterke bindweefselvorming en een te forse hilus 5–20
1404 Chronische bronchitis met emphyseem en enige dyspnoe bij inspanning 25–50
1405 Chronische bronchitis met emphyseem en dyspnoe bij de lichtste inspanning 50–80
1406 Chronische bronchitis met emphyseem en dyspnoe ook in rust 100
1407 Asthma bronchiale (allergisch), lichte vorm met weinig aanvallen 10–20
1408 Asthma bronchiale, met meer frequente aanvallen, doch geen belangrijke invloed op de algemene werkkracht 20–50
1409 Asthma bronchiale, ernstige vorm, frequente aanvallen, belangrijke invloed op de algemene werkkracht 50–100
1410 Foetide bronchitis met belangrijke invloed op de algemene toestand 50–100
1411 Bronchiectasieën, afhankelijk van de expecteratie en de algemene toestand 10–100

4 Pleura

1412 Chronische pleurodynie of pleuraverdikking zonder of met vervorming of immobilisatie van de borstkas 5–40
1413 Pleuraverdikking met blijvende fistel 40–50
1414 Gevolgen van etterige pleuritis (empyema), ribresectie (het botdefect inbegrepen) 20–70

5 Longen

1415 Corpus alienum in de long met pijn 5–10
1416 Corpus alienum in de long met bronchitis en bindweefselvorming 20–50
1417 Gevolgen van longabces of longcyste van een longkwab, algemene toestand bevredigend 10–30
1418 Gevolgen van meer uitgebreide etterige longprocessen, afhankelijk van de algemene toestand 20–100
1419 Lobectomie 20–30
1420 Pneumonectomie 60
1421 Pneumoconiesis – 1e stadium, met bronchitis, enige dyspnoe bij inspanning 20–40
1422 Pneumoconiesis – 2e stadium, bindweefselvorming en belangrijke dyspnoe bij inspanning 40–70
1423 Pneumoconiesis – 3e stadium, dispnoe in rust, belangrijke bindweefselvorming, hartstoornissen 70–100
1424 Long-actinomycosis – te waarderen als 1417 en 1418  

HOOFDSTUK XV SPIJSVERTERINGSSTELSEL EN BUIKWAND

1 Tong, lippen, gebit – zie Hoofdstuk III

2 Oesophagus

1501 Stenose met lichte slikbezwaren zonder merkbare invloed op de algemene toestand 10–30
1502 Stenose, alleen gebruik van vloeibare of halfvloeibare stoffen toelatende, behandeling vereisende met instrumentale oprekking 70–100

3 Buikwand

1504 Groot adhaerent litteken met belemmering van de bewegingen van de romp 10–30
1505 Hernia cicatricalis, door hulpmiddelen in te houden 5–20
1506 Hernia cicatricalis, niet door hulpmiddelen behoorlijk in te houden 30–50
1507 Hernia inguinalis of H. femoralis, reponibel en behoorlijk in te houden met hulpmiddelen 3–10
1508 Idem, dubbelzijdig 10–20
1509 Grote H. inguinalis of H. femoralis, niet behoorlijk met hulpmiddelen in te houden, of irreponibele H. scrotalis, eenzijdig 20–30
1510 Idem, dubbelzijdig 30–50
1511 H. umbilicalis of H. epigastrica 5–30
1512 H. diafragmatica 30–70

4 Peritoneum

1513 Adhaesie, afhankelijk van pijnlijkheid of afsluitingssymptomen 10–50

5 Maag en duodenum

1514 Chronische gastritis of chronische dyspepsie 5–30
1515 Chronische objectief vastgestelde ulcus ziekte met niet meer dan een- of tweemaal per jaar een actief ulcus 10–30
1516 Idem, met meer actieve aanvallen en een voortdurend streng dieet 30–50
1517 Als 1516, met ernstige complicaties (herhaalde haematemesis enz.) 50–80
  Postoperatieve gevolgen na gastrectomie – of gastra-enterostomie  
1518 –, gunstig resultaat 10–20
1519 –, met rechtverschijnselen, welke een streng dieet noodzakelijk maken 20–50
1520 –, ongunstig resultaat, afhankelijk van de algemene toestand 50–100
1521 Blijvende gastrostomie 70–100

6 Darmkanaal

1522 Resectie, afhankelijk van afsluitingssymptomen, enz. 10–70
1523 Dundarmfistel, afhankelijk van plaats en grootte 30–80
1524 Colonfistel, afhankelijk van plaats en grootte 30–50
1525 Colostomie (anus praeternaturalis) 70–100
1526 Chronische enteritis of chronische colitis, afhankelijk van de frequentie van de pijnaanvallen en van de voedingstoestand 5–20
1527 Colitis chronica ulcerosa 30–70

7 Rectum en anus

1528 Incontinentie door plaatselijk trauma van de sphincter ani 10–30
  N.B. Incontinentie door organische parese of paralyse te waarderen als in Hoofdstuk VI.
1529 Stenose van rectum of anus, afhankelijk van de pijn en de functiestoornis 30–60
1530 Blijvende rectum prolaps zonder incontinentie 20–50
1531 Haemorrhoiden, afhankelijk van plaats, grootte, blooking en thrombosering 5–30
1532 Anaalfistel met intacte sphincter 10–20
1533 Anaalfistel met voortdurend verlies van faecos 20–40

8 Speekselklieren

1534 Uitwendige fistel 10–30

9 Lever

1535 Blijvende uitwendige gal- of etterige fistel 30–60
1536 Levercirrhose of chronische nepatitis in beginstadium 20–40
1537 Levercirrhose met lichte ascites of enkele haemorrhagieën 40–70
1538 Levercirrhose met belangrijke ascites en ernstige invloed op de algemene toestand 100
1539 Chronische cholecystitis of nu en dan galsteenkolieken 10–30
1540 Ernstige chronische cholecystitis of frequente galsteenkolieken 30–60

10 Milt – zie Hoofdstuk XI.

HOOFDSTUK XVI URIGENITAALSTELSEL

1 Nieren en Ureteren

1601 Nephrectomie, functie van de overgebleven nier normaal 30
1602 Nephrectomie, functie van de overgeleven nier tot op tweederde verminderd 60
1603 Nephrectomie, functie van de overgeleven nier verminderd tot de helft en lager 70–100
1604 Littekenbreuk na nieroperatie 10–20
1605 Eenzijdige ptosis van de nier, afhankelijk van de frequentie van pijnaanvallen en de nierfunctie 5–20
1606 Eenzijdige hydrenephrose, of gevolgen van nierverwonding, afhankelijk van de frequentie van pijnaanvallen en de nierfunctie 10–30
1607 Chronische, eenzijdige pyelo-nephrose 20–30
1608 Chronische, dubbelzijdige pyelonephrose afhankelijk van de algemene toestand 50–80
1609 Lichte chronische nefritis, met gering effect op de nierfunctie, intermitterende albuminurie 10–30
1610 Chronische nefritis albuminurie, lichte oedemen, nierfunctie enigszins achteruitgegaan 30–60
1611 Ernstige chronische nefritis (met blijvend verhoogd ureumgehalte, bloeddrukverhoging, retina-afwijkingen enz.), afhankelijk van de nierfunctie 60–100

2 Blaas

1612 Hernia hypogastrica na cystostomie 10–20
1613 Blaasfistel of cystostomie 70
1614 Gluteale perineale, sacrale of andere urinefistels 70–100
1615 Blaas-darm- of blaas-rectum-fistels 70–100
1616 «Geïrriteerde» blaas (poliakisurie) 5–20
1617 Chronische cystitis, zonder pyelonefritis 10–30
1618 Chronische cystitis, met pyelonefritis 50–80

3 Manlijke Urethera

1619 Strictuur, makkelijk te dilateren (2 à 3 dilataties per jaar, urine helder, geen koortsaanvallen) 5–10
1620 Strictuur met recidiverende klachten (1 dilatatie per maand, geen koortsaanvallen, urine helder) 10–20
1621 Strictuur, moeilijk te dilateren (met koortsaanvallen, residu, mictiebezwaren, haemorrihagie) 30–50
1622 Strictuur met urethafistel in de glans penis 30
1623 Uitgebreide destructie van de urethra met perineale urethrafistel, met behoud van de sphincter vesicae, als dan niet geïnfecteerd 40–70
1624 Prostaatafwijkingen te waarden als cystitis  

4 Penis en testikels

1625 Volledig verlies van penis en testikels afhankelijk van leeftijd en endocrinestoornissen 80–1005
1626 Volledig verlies van de penis afhankelijk van de leeftijd 60–906
1627 Gemis van de glans penis afhankelijk van de leeftijd 20–407
1628 Verwonding van de corpora cavernosi, erectie onmogelijk makende, afhankelijk van de leeftijd 35–65
1629 Atrofie of verlies van beide testikels afhankelijk van de leeftijd en endocrine stoornissen 50–85
1630 Atrofie of verlies van een testikel 10

5 Gynaecologie

1631 Urethrastrictuur zonder infectie 5–20
1632 Urethra-vaginaalfistel, sphincter vesicae intact 10–30
1633 Vesico-vaginaalfistel 30–60
1634 Recto-vaginaalfistel 70–100
1635 Chronische Salpingitis en/of metritis 5–40
1636 Totale of subtotale hysterectomie met endocrine stoornissen afhankelijk van de leeftijd en het resultaat van behandeling van de endocrinestoornissen 10–85
1637 Hysterectomie zonder endocrinestoornissen afhankelijk van de leeftijd 5–40
1638 Exstirpatie of vernietiging van beide ovaria afhankelijk van de leeftijd en endocrinestoornissen 10–85
1639 Exstirpatie van een ovarium 10
1640 Prolapsus uteri, met rectorale en/of cystocele afhankelijk van de bezwaren bij lopen en mixtie 20–50
1641 Prolapsus uteri c.q. vaginalis zonder rectocele of cystocele 1–15

6 Vrouwelijke borstklieren

1642 Verlies van beide borsten, afhankelijk van de leeftijd 30–60
1643 Verlies van een borst, afhankelijk van de leeftijd 10–30
1644 Verlies van een tepel, afhankelijk van de leeftijd 5–20

HOOFDSTUK XVII TUBERCULOSE

1 Tuberculose van het ademhalingsstelsel

a Neustuberculose
1701 Tuberculeus ulcus van de neusstreek, als afzonderlijke aandoening 10–30
b Larynxtuberculose
1702 Larynxtuberculose 70–100
c Longtuberculose
  Inactieve longtuberculose  
  Longtuberculose wordt als inactief beschouwd bij afwezigheid van koorts zonder gewichtsverlies, niet verhoogde bloedbezinkingssnelheid, geen bacillen gevonden bij herhaald onderzoek, tenzij het röntgenonderzoek op het tegendeel duidt  
1703 Geen of lichte verschijnselen; geen uitgebreide röntgenologische afwijkingen; geen activiteit gedurende de afgelopen 5 jaren of normale bezigheden mogelijk binnen deze periode 1–20
1704 Duidelijke verschijnselen; uitgebreide röntgenologische afwijkingen; geen activiteit gedurende de afgelopen 3 jaren of op medische gronden hervatting van normale bezigheden toegestaan binnen dit tijdvak 20–50
  Actieve longtuberculose  
1705 Geïsoleerde haard met geringe activiteit, goede algemene toestand, volledige rust niet noodzakelijk 60–100
1706 Alle andere vormen van actieve longtuberculose 100
1707 Actieve longtuberculose met localisatie in andere orgaansystemen 100
  Therapeutische Pneumothorax  
1708 Eenzijdige collapstherapie gedurende de eerste 12 maanden (inclusief de longafwijkingen) 100
1709 Eenzijdige collapstherapie, na 12 maanden regelmatig onderhouden, afhankelijk van de mogelijkheid tot het hervatten van normale bezigheden 40–70
1710 Dubbelzijdige collapstherapie gedurende de eerste twee jaren (inclusief de longafwijkingen) 100
1711 Dubbelzijdige collapstherapie, na 2 jaar regelmatig onderhouden, afhankelijk van de mogelijkheid tot het hervatten van normale bezigheden 60–80
1712 Thoracoplastiek en ribresectie Gedurende de actieve phasen, zie boven  
1713 Na consolidatie van de chirurgische en interne afwijkingen moet met de volgende punten rekening worden gehouden t.a.v. de invaliditeitsschatting: – blijvende afwijkingen van de thorax (zie nr. 0429) – eventuele bewegingsbeperkingen van bovenste ledematen en wervelkolom – de verminderde algemene weerstand bij een tot stilstand gekomen of praktisch genezen tuberculeus proces. Dit verklaart waarom de waardering hoger kan zijn dan voor een overeenkomstige niet-tuberculeuze aandoening. In het algemeen moet boven de invaliditeitsschatting voor de andere afwijkingen worden toegekend 5–20
  Tuberculeuze Pleuritiden  
1714 Restverschijnselen van een exsudatieve pleuritis, gekenmerkt door een geringe vermindering van het uitzettingsvermogen van de thorax en plaatselijke pijn 5–20
1715 Restverschijnselen van een exsudatieve pleuritis met duidelijke vermindering van de longfunctie, afhankelijk van de algemene toestand en het vermogen om inspanning te verrichten 20–50
1716 Fistel van tuberculeus koud abces, afhankelijk van de algemene toestand 40–70

2 Tuberculose van het Spijsverteringsstelsel

1717 Tuberculeuze enteritis 100
1718 Tuberculeuze colitis 70–100
1719 Tuberculeuze peritonitis, afhankelijk van de graad van activiteit en de algemene toestand 50–100
  Tuberculeuze Anaalfistel (zie 1532)  
1720 Koud abces in kleine bekken met fistel 20–50

3 Tuberculose van het Zenuwstelsel

1721 Gevolgen van tuberculeuze meningitis te waarderen afhankelijk van de blijvende afwijkingen en vervolgens vermeerderd met 20

4 Tuberculose van het Uitscheidingsstelsel

1722 Eenzijdige niertuberculose, inclusief cystitis 50–100
1723 Dubbelzijdige niertuberculose, inclusief cystitis en andere complicaties 100
1724 Posttuberculeuze nierafwijkingen, te waarderen als bij nephritis (1609, 1610, 1611) en vervolgens vermeerderen met 10
1725 Nephrectomie wegens niertuberculose, te waarderen als nephrectomie (1601–1603) en vervolgens vermeerderen met 10
1726 Op zichzelf voorkomende chronische tuberculeuze cystitis 30–70
1727 Tuberculeuze epididymitis, eenzijdig, zonder fistels 10–20
1728 Tuberculeuze epididymitis, eenzijdig, met fistels 20–40
1729 Tuberculeuze epididymitis, dubbelzijdig, met of zonder fistels 30–60

5 Huidtuberculose

1730 Huidtuberculose met of zonder ulcera, afhankelijk van het resultaat van de behandeling en van de uitgebreidheid 5–40
1731 Lupus tuberculosa, afhankelijk van de uitgebreidheid en van de mismaaktheid 20–100
1732 Paratuberculose (erythème induré, lupus erythematoides), afhankelijk van de uitgebreidheid en de invloed op de algemene toestand 10–100

6 Tuberculose van het Lymphatische stelsel

1733 Resttoestand van de halslymfkliertuberculose, zonder fistel, afhankelijk van de toestand van het litteken en mismaaktheid 1–10
1734 Resttoestand van de halslymfkliertuberculose, met fistel, afhankelijk van de algemene toestand en mismaaktheid 10–30
1735 Resttoestand van andere localisaties (oksel, lies, hilus, enz.) afhankelijk van de toestand van het litteken en de algemene toestand 1–20

7 Been- en gewrichtstuberculose

1736 Osteitis met fistelvorming te waarderen volgens het verlies van functie en vervolgens vermeerderen met 10
1737 Resttoestand na osteitis, te waarderen volgens het verlies van functie en de toestand van het litteken  
1738 Ziekte van Pott, actief, zonder of met koud abces of fistelvorming 100
1739 Resttoestanden van de Ziekte van Pott, zonder abces of fistels, te waarderen als ankylose of vervorming (zie Hoofdstuk IV) en vervolgens te vermeerderen met 20
1740 Osteo-arthritis van andere gewrichten gedurende de actieve phase 100
1741 Gevolgen van osteo-arthritis van andere gewrichten, te waarderen naar de functiestoornissen en vervolgens vermeerderen met 10–20

HOOFDSTUK XVIII TROPISCHE EN PARASITAIRE ZIEKTEN

1801 Actieve malaria zonder viscerale afwijkingen 1–10
1802 Chronische malaria met viscerale afwijkingen 10–80
1803 Malariakachexie 100
1804 Trypanosomiasis zonder afwijkingen in liquor 10–50
1805 Trypanosomiasis met cerebrale afwijkingen 50–100
1806 Trypanosomiasis (restverschijnselen van –) naar gelang uitwerking op geestelijk of organo-vegatief evenwicht 10–50
1807 Leishmaniosis (cutaneosa) 10
1808 Leishmaniosis (cutaneo-mucosa) 20–70
1809 Leishmaniosis (visceraal) 30–100
1810 Amoebiasis (met lichte enteritis) 5–20
1811 Amoebiasis (met ernstige, herhaalde enteritisaanvallen) 20–50
1812 Amoebiasis (met lever- of andere complicaties) 50–100
1813 Lepra 50–100
1814 Distomiasis naar gelang localisatie en invloed op algemene toestand 5–100
1815 Bilharziasis 10–100
1816 Filariasis Loa 10–30
1817 Filariasis Bancrofti 10–100

BEMERKINGEN BIJ TABEL 0931

De Nederlandse gedelegeerde is van mening dat een totaal dove, waarbij het gehoorvermogen niet verbeterd kan worden door middel van een gehoorprothese, in groter mate invalide is dan een totaal dove, waarbij wel verbetering mogelijk is, zodat een verschil in invaliditeitswaardering tussen deze twee gevallen gemaakt moet worden.

Dientengevolge kan hij slechts accoord gaan met tabel 0931 indien deze gebruikt wordt in overeenstemming met paragraaf 5 van het voorwoord of indien onderstaande noot aan de tabel wordt toegevoegd:

«Deze tabel is slechts aan te wenden in die gevallen, waarbij geen verbetering met een gehoorprothese te verkrijgen is. Indien een gehoorprothese verbetering brengt en het apparaat door de invalide te dragen is, moeten de invaliditeitspercentages verminderd worden met een bedrag afhankelijk van de te bereiken verbetering en andere factoren inhaerent aan het gebruik van een gehoorprothese».

BEMERKINGEN BIJ NR. 0121–0124 EN 0216

De Nederlandse gedelegeerde gaat niet accoord met de percentages vastgesteld voor Nr. 0121–0124 en 0216, niet op geneeskundige doch op wettelijke grond, aangezien de Nederlandse wet bepaalt dat invaliditeitspercentages boven 10% naar boven worden afgerond in veelvouden van 10, zodat een percentage van 11 of 12 tot pensionering op voet van 20% zou leiden. Hij meent daarom voor bovengenoemde gevallen niet verder te moeten gaan dan 10%.

Naar boven