Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6712/GV, 10 juni 2020, beroep
Uitspraakdatum:10-06-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/6712/GV

Betreft [klaagster]

Datum 10 juni 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klaagster] (hierna: klaagster)

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 16 april 2020 klaagsters verzoek tot strafonderbreking afgewezen.

Klaagsters raadsvrouw, mr. B.N.R. Maenen, heeft namens klaagster beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klaagster, haar raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klaagster

Klaagster verzocht om strafonderbreking voor de duur van drie maanden, zodat zij de heer […], die zij aanduidt als haar surrogaatvader (welke aanduiding de beroepscommissie hierna zal aanhouden), kon verzorgen, kon bijstaan in de laatste fase van zijn leven en om haar spullen uit zijn woning – waar zij eerder verbleef – op te kunnen halen. Nu haar surrogaatvader na de afwijzende beslissing, hangende het beroep, is overleden, verzoekt klaagster thans enkel om strafonderbreking voor de duur van een maand, zodat zij afscheid van hem kan nemen, zijn uitvaart kan bezoeken en haar spullen ergens anders kan onderbrengen.

Tussen klaagster en haar surrogaatvader bestond een dusdanig hechte band dat deze aan een familieband kan worden gelijkgesteld. Zij kenden elkaar tien jaar en hij heeft haar tijdens moeilijke perioden de helpende hand geboden. Een eerder genoten algemeen verlof heeft klaagster bij hem doorgebracht en ook na haar detentieperiode zou zij bij hem gaan wonen. Inmiddels heeft klaagster een ander verlofadres gevonden. De bewoner stemt in met haar verblijf op dat adres gedurende de strafonderbreking. Ten tijde van het indienen van het verzoek was het noodzakelijk dat klaagster de verzorging van haar surrogaatvader op zich zou nemen. Hij verbleef op dat moment thuis en ontving vanwege de getroffen coronamaatregelen geen zorg en ondersteuning van anderen. Ook was en is het belangrijk dat klaagster haar spullen tijdig uit zijn woning kon/kan halen, omdat de woning zal worden ontruimd.

De medisch adviseur heeft zijn conclusie, dat klaagsters surrogaatvader niet in levensgevaar verkeerde, niet gebaseerd op actuele feiten en omstandigheden. De gegevens die de medisch adviseur in zijn oordeel heeft betrokken dateren van februari 2020, terwijl de gezondheidstoestand van haar surrogaatvader – als uitbehandelde kankerpatiënt – nadien aanzienlijk was verslechterd. Het is onbegrijpelijk dat geen recente medische gegevens van hem zijn opgevraagd, terwijl klaagsters surrogaatvader daarvoor toestemming had verleend.

Inmiddels is gebleken dat de medische situatie van klaagsters surrogaatvader zodanig slecht was dat hij kort na het door klaagster ingediende verzoek om strafonderbreking is komen te overlijden.

Standpunt van verweerder

Op grond van de stukken is onvoldoende komen vast te staan dat klaagster en haar surrogaatvader in familiaire relatie tot elkaar staan. De surrogaatvader heeft te kennen gegeven klaagster al tien jaar te kennen, dat zij gedurende die periode een vriendschap hebben opgebouwd en dat klaagster een aantal maal bij hem heeft ingewoond. Daarnaast acht de medisch adviseur het verlenen van strafonderbreking op medische gronden niet geïndiceerd. De afwijzing van klaagsters verzoek om strafonderbreking is daarom niet onredelijk of onbillijk.

Uitgebrachte adviezen

Het Openbaar Ministerie (OM) heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, omdat onvoldoende duidelijk was of klaagsters surrogaatvader in levensgevaar verkeerde. Daarnaast is de aard van de relatie niet duidelijk en was evenmin bekend of anderen de zorg voor haar surrogaatvader op zich konden nemen.

De medisch adviseur achtte het verlenen van strafonderbreking op medische gronden niet geïndiceerd. Klaagsters surrogaatvader had een ongeneeslijke, kwaadaardige, aandoening. Eind februari 2020 was niet genoegzaam bekend op welke wijze de aandoening nog behandeld kon worden. Uit de bij de medisch adviseur bekende informatie bleek niet dat klaagsters surrogaatvader op zeer korte termijn zou komen te overlijden en evenmin dat haar aanwezigheid bij zijn verzorging onontbeerlijk was. Zij zijn immers geen familieleden van elkaar. Nu het denkbaar was dat klaagsters surrogaatvader binnen afzienbare tijd niet langer in staat zou zijn om een bezoek te brengen aan de inrichting, zou in dat geval een zogenoemd omgekeerd bezoek in het terminale stadium wel geïndiceerd zijn.

De directeur van de Penitentiaire Inrichtingen Zwolle heeft, onder verwijzing naar het advies van het OM en de medisch adviseur, negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.

De politie heeft onderzoek gedaan naar het verlofadres en dit in orde bevonden.

3. De beoordeling

Klaagster is sinds 12 augustus 2019 gedetineerd. Ze onderging een gevangenisstraf van negentig dagen, met aftrek, en ondergaat thans een gevangenisstraf van een jaar, in verband met de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf, wegens (gekwalificeerde) diefstal. De einddatum van haar detentie is momenteel bepaald op 22 september 2020.

In de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) is – voor zover relevant – het volgende bepaald. Strafonderbreking kan worden verleend voor verzorging van een ernstig zieke levenspartner, kind of ouder (artikel 36 van de Regeling). Daarnaast kan strafonderbreking worden verleend voor een bezoek aan een in levensgevaar verkerende levenspartner, kind, ouder, broer, zuster, grootouder of schoonouder van de gedetineerde, of voor een bezoek in verband met het overlijden van een persoon uit diezelfde kring, welk bezoek kan bestaan uit het bijwonen van de uitvaart (artikel 36, in samenhang met artikel 23 en 24 van de Regeling).

Voordat een strafonderbreking wordt verleend voor een bezoek aan een persoon, dient ten aanzien van de te bezoeken persoon vast te staan dat: a. de beweerde band bestaat, b. de relatie hecht is, en c. de te bezoeken persoon geen bezwaar tegen het bezoek heeft. De lichamelijke gesteldheid of het overlijden van een relatie dient door een arts respectievelijk de burgerlijke stand te zijn bevestigd (artikel 36, in samenhang met artikel 22, eerste en tweede lid, van de Regeling).

Artikel 1, aanhef en onder d, van de Regeling bepaalt dat onder ‘ouder’ moet worden verstaan de ouder van de gedetineerde, alsmede de stiefouder, pleegouder of grootouder, voor zover deze gedurende een langere tijd de ouderrol heeft vervuld.

Klaagster heeft verzocht om strafonderbreking, in eerste instantie voor de duur van drie maanden, om haar surrogaatvader, die ten tijde van de verlofaanvraag op sterven lag, bij te staan, om afscheid van hem te kunnen nemen en haar spullen die bij hem lagen op te halen. Dit verzoek is afgewezen, omdat de familierelatie tussen haar en haar surrogaatvader niet was aangetoond, de noodzaak om hem te verzorgen ontbrak en hij niet in levensgevaar verkeerde. Hangende het beroep, is haar surrogaatvader overleden. Daarom verzoekt klaagster thans om strafonderbreking voor de duur van een maand om praktische zaken rondom de uitvaart te regelen, de uitvaart bij te wonen en spullen uit hun gezamenlijke woning te halen.

Uit de stukken komt naar voren dat klaagster en de te bezoeken persoon voor langere tijd een vriendschappelijke relatie hadden en dat hij voor klaagster als een vaderfiguur fungeerde. Uit de hierboven genoemde bepalingen van de Regeling blijkt echter dat de kring van te verzorgen of te bezoeken personen is beperkt tot de personen die in een familierechtelijke betrekking staan tot de gedetineerde, of onderdeel uitmaken van het (voormalige) pleeggezin. Ten aanzien van deze personen dient vast te staan dat de beweerde band bestaat, dat de relatie hecht is en dat de te bezoeken persoon geen bezwaar heeft tegen het bezoek.

De te bezoeken persoon behoort dan ook niet tot de in de Regeling genoemde familierelaties. Hoewel de beroepscommissie klaagsters wens begrijpt, kon haar verzoek om strafonderbreking voor de duur van drie maanden reeds hierom in redelijkheid worden afgewezen. De bestreden beslissing kan daarom, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het aangepaste verzoek komt om dezelfde reden niet voor toewijzing in aanmerking. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 10 juni 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, F. van Dekken en mr. J.M.L. Niederer, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven