Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4742/GA, 28 oktober 2020, beroep
Uitspraakdatum:28-10-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

            

Nummer          R-19/4742/GA

                                   

Betreft [Klager]

Datum 28 oktober 2020

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft voor zover in beroep aan de orde beklag ingesteld tegen

a.         een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel, voor de duur van twee dagen, in verband met de mededeling dat klager in hongerstaking zou gaan, ingaande op 25 april 2019 en de vermissing van klagers telefoonkaart en shag na terugkomst in eigen cel (AE 2019/483);

b.         de omstandigheid dat terugbelverzoeken van klagers raadsvrouw niet aan klager zijn doorgegeven (AE 2019/500).

De alleensprekende beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Alphen te Alphen aan den Rijn heeft op 2 september 2019 de klachten ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. S. Aytemur, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van de PI Alphen (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Beklag a: Klager is primair van mening dat er gegeven de omstandigheden geen ordemaatregel had mogen worden opgelegd. Er was geen sprake van een geval als bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de Penitentiaire Beginselenwet (Pbw). De maatregel had ook niet uit voorzorg mogen worden opgelegd. Klager had aangegeven in hongerstaking te zullen gaan, omdat klager van de personeelsleden niet te horen kreeg waarom hij vast zat. Klager wist dit niet, nu hij bij verstek was veroordeeld. Aan klager werd meegedeeld dat hij dit de volgende dag zou horen, maar dat is niet gebeurd. Op 25 april 2019 is de beslissing van de directeur aan klager meegedeeld. De directeur heeft geen moeite genomen om naar klager te luisteren om te horen wat er aan de hand was. Indien dit wel was gedaan, was de situatie makkelijk op te lossen geweest door klager te informeren over de reden van zijn detentie. De ordemaatregel is gezien het voorgaande een veel te vergaande maatregel, vooral als het ter bescherming van klager zou zijn opgelegd. Subsidiair stelt klager dat een disciplinaire straf ingevolge artikel 51 van de Pbw zou moeten zijn opgelegd in plaats van een ordemaatregel, onder verwijzing naar RSJ 14 maart 2012, 11/4461/GA.

Beklag b: Klager ontkent dat hij zijn advocaat reeds had gesproken. Als dat het geval zou zijn, zou de klachtgrond wegvallen. Meerdere terugbelverzoeken zijn niet doorgegeven. De enige keer dat het wel werd doorgegeven, was het briefje met het telefoonnummer weggegooid door een personeelslid. Klager stelt derhalve dat er sprake is van een schending van artikel 39, vierde lid, van de Pbw onder verwijzing naar RSJ 18 oktober 2018, R-333. Klager persisteert voor het overige bij zijn klacht zoals ingediend bij de beklagcommissie.

 

Standpunt van de directeur

De directeur persisteert bij zijn eerder ingenomen standpunt.

 

3. De beoordeling

Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Dit verzoek is niet onderbouwd, terwijl de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.

 

Beklag a.

Uit de stukken blijkt dat klager een ordemaatregel is opgelegd wegens het dreigen met een  honger- en dorststaking. Klagers beweegreden daartoe was dat hem niet werd verteld op welke grond hij vast zat. Klager wist dit niet, omdat hij bij verstek was veroordeeld. De directeur heeft de ordemaatregel ‘uit voorzorg’ opgelegd. De beroepscommissie begrijpt dat de basis daarvoor wordt gevonden in artikel 23, eerste lid onder b, van de Pbw. De beroepscommissie acht de beslissing van de directeur niet onredelijk of onbillijk. De verwijzing van de raadsvrouw naar RSJ 14 maart 2012, 11/4461/GA treft geen doel omdat in de samenhangende uitspraak RSJ 14 maart 2012, 11/4462/GA, is geoordeeld dat in plaats van een ordemaatregel tot afzondering sprake had moeten zijn van een disciplinaire straf (en dus plaatsing op een strafcel) wegens een te laag kreatininegehalte bij een urinecontrole, hetgeen strafwaardig gedrag oplevert. Uit deze genoemde uitspraken kan op geen enkele manier worden afgeleid dat in klagers geval onder de gegeven omstandigheden geen ordemaatregel tot afzondering had mogen worden opgelegd. Hetgeen in beroep is aangevoerd inzake het beklag onder a. kan gelet op het voorgaande naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard.

 

Beklag b.

Op grond van artikel 39, vierde lid, van de Pbw in samenhang bezien met artikel 37, eerste lid aanhef en onder i, van de Pbw wordt de gedetineerde in staat gesteld met zijn rechtsbijstandverlener contact op te nemen indien hiervoor de noodzaak en de gelegenheid bestaat. De beroepscommissie is van oordeel dat uit het voorgaande voortvloeit dat terugbelverzoeken van advocaten op behoorlijke wijze worden afgehandeld. Dit houdt in dat terugbelverzoeken aan de gedetineerde worden doorgegeven dan wel, indien dit in voorkomende gevallen niet mogelijk is, de raadsman of raadsvrouw wordt bericht dat het niet mogelijk is het terugbelverzoek door te geven.

Klager heeft aangevoerd dat hij, vlak nadat hij in de PI Alphen terecht was gekomen, zijn raadsvrouw heeft gebeld en de voicemail heeft ingesproken met het verzoek hem terug te bellen. In verband met ziekte heeft zijn raadsvrouw dit niet eerder dan op 29 april 2019 kunnen doen. Aangezien klager niet terugbelde, heeft de raadsvrouw op 30 april, 1 mei en op 2 mei 2019 steeds een terugbelverzoek aan klager gericht. De raadsvrouw heeft daarbij meerdere malen per mail contact gezocht met de PI Alphen, waarbij op 2 mei 2019 werd bericht dat het terugbelverzoek reeds aan klager was doorgegeven en dat klager in de ochtend van  1 mei 2019 te kennen had gegeven al met zijn raadsvrouw te hebben gesproken. Dit hebben zowel klager als de raadsvrouw weersproken.

Ten aanzien van de terugbelverzoeken van 1 en 2 mei 2019 is de beroepscommissie van oordeel dat het onvoldoende aannemelijk is geworden dat de directeur zijn zorgplicht heeft geschonden.

Onweersproken is echter dat de terugbelverzoeken van 29 en 30 april 2019 niet aan klager zijn doorgegeven. Bij de huidige stand van zaken acht de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat de laatstgenoemde verzoeken inderdaad niet, dan wel niet adequaat zijn doorgegeven, noch dat aan de raadsvrouw is gemeld dat en waarom de terugbelverzoeken niet zijn doorgegeven. Gelet daarop zal de beroepscommissie het beklag op dit onderdeel alsnog gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De hoogte hiervan zal zij vaststellen op € 20,-

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag onder a. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag onder b. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter en verklaart dit beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €20,-.

 

 

Deze uitspraak is op 28 oktober 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. T.B. Trotman, voorzitter, mr. S. Bijl en mr. D. van der Sluis, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven