Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4214/GA, 11 september 2020, beroep
Uitspraakdatum:11-09-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer          R-19/4214/GA

                                   

Betreft [klager]

Datum 11 september 2020

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft (voor zover in beroep aan de orde) beklag ingesteld tegen een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege het aantreffen van contrabande op klagers cel, ingaande op 31 mei 2019.

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Arnhem heeft op 19 juli 2019 het beklag ongegrond verklaard (A-2019-205). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. K. Bruns, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van de PI Arnhem (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager stelt zich op het standpunt dat de substantie die bij hem op cel is aangetroffen niet is getest. De inrichting vertrouwt op het aanslaan van de drugshond. Dit levert enkel een vermoeden op van de aanwezigheid van drugs, zoals volgt uit jurisprudentie van de beroepscommissie (vergelijk RSJ 9 mei 2014, 14/0324/GA).

In klagers geval is, evenals in de hiervoor genoemde zaak, geen nader onderzoek verricht. Er kan dan ook niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat wat is aangetroffen drugs betreft. Om die reden is het opleggen van voornoemde disciplinaire straf onredelijk en onbillijk. Verzocht wordt het beroep gegrond te verklaren en aan klager een passende tegemoetkoming toe te kennen.

Standpunt van de directeur

Tijdens een celcontrole met een drugshond is er op de cel van klager 0,1 gram hasj gevonden. Deze hasj zat tussen een vloei en shag. De hasj is gevonden onder het kussen van klager.
 De gecertificeerde drugshond en zijn trainer hebben geconstateerd dat de korrels drugs betreffen. Klager heeft voorafgaand aan de celcontrole onder zijn kussen gerommeld voor hij zijn cel verliet. Klager is verantwoordelijk voor alle zaken die zich op zijn cel bevinden. Het in bezit hebben van drugs is onverenigbaar met de orde, rust en veiligheid in de inrichting.
Tevens heeft klager tijdens het horen aangegeven dat hij zich besefte dat hij dit niet bij zich mocht hebben. Gezien het vorenstaande kan de opgelegde straf niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

 

3. De beoordeling

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. De directeur heeft gelet op de omstandigheden van het geval – het rommelen van klager onder zijn kussen voorafgaand aan de celcontrole, het aanslaan van de hond daarbij, de wijze waarop de substantie was verpakt (in een sigaret) en de mededeling van klager in het hoorgesprek dat hij dit ook niet bij zich mocht hebben – in redelijkheid kunnen concluderen dat het om hasj ging. De directeur kon hiervoor dan ook in redelijkheid aan klager een disciplinaire straf opleggen. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter voor zover in beroep aan de orde, met aanvulling van de gronden.

 

 

Deze uitspraak is op 11 september 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. T.B. Trotman, voorzitter, mr. R.H. Koning en mr. D. van der Sluis, leden, bijgestaan door mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven