Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5639/GV, 3 september 2020, beroep
Uitspraakdatum:03-09-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-19/5639/GV

Betreft [Klager]

Datum 3 september 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 16 december 2019 klagers verzoek tot algemeen verlof afgewezen.

Klagers raadsvrouw, mr. L.M.E. Kleczewski, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

In de afwijzende beslissing van verweerder is mede in aanmerking genomen de aan klager opgelegde disciplinaire straf, ingaande op 12 december 2019. Klager heeft tegen deze disciplinaire straf beklag ingesteld en een verzoek gedaan om de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan te schorsen. De schorsingsvoorzitter heeft dit verzoek toegewezen (RSJ 16 december 2019, S-19/2692/SGA). Er is onder deze omstandigheden geen reden om rekening te houden met deze straf. Ook het negatieve advies van het Openbaar Ministerie (OM) kan klager niet volgen. Het OM is in klagers strafzaak in beroep gegaan, omdat het de opgelegde gevangenisstraf te laag vindt. De rechtbank heeft zich hier al eerder over uitgelaten: een langere straf is niet aan de orde, gezien de inhoud van de zaak. In augustus 2020 bereikt klager zijn voorwaardelijke invrijheidstelling. Het verzoek om verlof wordt telkens afgewezen. Dit is niet alleen vervelend voor klager, maar ook niet in het belang van een goede terugkeer in de maatschappij.

Standpunt van verweerder

Aan klager is een disciplinaire straf opgelegd, omdat er tijdens een spitactie vier smartphones, twee simkaarten en vier opladers zijn gevonden in een meerpersoonscel (MPC). De schorsingsvoorzitter heeft de disciplinaire straf geschorst. Nu er door de beklagcommissie nog niet is beslist op het klaagschrift, is het mogelijk om de opgelegde disciplinaire straf mede ten grondslag te leggen aan de afwijzende beslissing. Er zal worden uitgegaan van de feiten die hebben geleid tot de disciplinaire straf. Mondelinge inlichtingen van de casemanager bevestigen dat twee celgenoten aan de directeur hebben verklaard dat de smartphones van hen waren en dat klager er geen weet van had. Deze twee medegedetineerden konden echter geen antwoord geven op de vraag welke kleur de smartphones hadden. Aan klager is op 8 juni 2018 eveneens een disciplinaire straf opgelegd, vanwege het aantreffen van een grote hoeveelheid contrabande op cel. Het beklag hiertegen is ongegrond verklaard. Ook hier betrof het de vondst van contrabande op een MPC en ook toen beweerde klager hier geen weet van te hebben. Voorts wordt verwezen naar de uitgebrachte (negatieve) adviezen.

Uitgebrachte adviezen

De vrijhedencommissie van de PI Dordrecht heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Er is geen recent reclasseringsadvies opgesteld. In het ‘Advies Vrijheden IZ Strafonderbreking’ wordt verwezen naar een rapport van 22 november 2018 over het stapeltraject. Daaruit blijkt dat het risico op recidive hoog wordt ingeschat, gezien het delictverleden en het delictpatroon van klager.

Het OM heeft dringend negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Het OM acht de kans aanzienlijk dat klager in hoger beroep een hogere straf krijgt opgelegd. Gelet op het ook door het OM ingestelde hoger beroep, heeft klager er belang bij om zich te onttrekken aan detentie.

De politie heeft onderzoek gedaan naar klagers verlofadres en dit in orde bevonden.

3. De beoordeling

Klager is sinds 11 april 2016 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van zes jaren en zes maanden, wegens een grootschalige drugssmokkel en het voorhanden hebben van een vuurwapen met munitie. Zowel klager als het OM hebben hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Klagers detentie is geschorst en op 8 augustus 2020 is hij in vrijheid gesteld.

Klager heeft een verzoek gedaan tot algemeen verlof voor de duur van maximaal zestig uur, omdat hij op eerste kerstdag bij zijn gezin wilde zijn (en het wellicht de laatste kerst zou zijn met zijn zieke vader). Daarnaast zou klager met zijn familie op tweede kerstdag rouwen bij de begraafplaats.

Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.

Klagers verzoek is afgewezen, omdat aan hem een disciplinaire straf is opgelegd en omdat het recidiverisico als hoog wordt ingeschat.

Op 8 juni 2018 is aan klager een disciplinaire straf opgelegd, vanwege het aantreffen van een grote hoeveelheid contrabande. Klager heeft hiertegen beklag ingediend, maar dat is ongegrond verklaard.

Op 12 december 2019 is eveneens een disciplinaire straf opgelegd, vanwege de vondst van contrabande op een MPC waar klager verbleef. Klager heeft zowel beklag als een schorsingsverzoek ingediend. Het schorsingsverzoek is toegewezen door de beroepsrechter. Om die reden kan – volgens klager – deze niet worden meegenomen in de beslissing. Er is tot op heden, voor zover bekend, geen uitspraak gedaan in klagers beklagzaak. De beroepscommissie stelt voorop dat de beroepsrechter een voorlopig oordeel heeft gegeven in klagers zaak. Daar staat tegenover dat uit de inlichtingen van de casemanager volgt dat de twee medegedetineerden van klager hebben gezegd dat de gevonden telefoons van hen zijn, maar dat zij niet weten welke kleur de telefoons hebben. Gelet op het voorgaande overweegt de beroepscommissie dat, gegeven de nu bekende feiten en omstandigheden, verweerder de bestreden disciplinaire straf aan de beslissing ten grondslag heeft kunnen leggen.

Verder stelt de beroepscommissie vast dat volgens de reclassering sprake is van een hoog recidiverisico en dat het OM mede om die reden negatief adviseert. Het OM verwijst daarvoor naar de eerder uitgebrachte negatieve adviezen. Het OM acht de kans aanzienlijk dat klager in hoger beroep een hogere straf krijgt opgelegd en dat klager belang heeft om zich te onttrekken aan detentie.

De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, een contra-indicatie vormden voor verlofverlening. Deze omstandigheden rechtvaardigden, ondanks de positieve adviezen, een afwijzing van klagers derde verlofaanvraag. Gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4, onder a en b, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 3 september 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. S. Djebali, voorzitter, F. van Dekken en mr. J.M.L. Niederer, leden, bijgestaan door mr. A de Groot, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven