Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7344/GV, 13 augustus 2020, beroep
Uitspraakdatum:13-08-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/7344/GV                 

Betreft [klager]            Datum 13 augustus 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 23 juni 2020 klagers verzoek tot strafonderbreking afgewezen.

Klagers raadsman, mr. B.C.M. Sprenger, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager zou vanaf 30 mei 2020 in aanmerking komen voor plaatsing in een Zeer Beperkt Beveiligde Inrichting (ZBBI). In verband met de uitbraak van het coronavirus worden er geen veroordeelden meer in een ZBBI of Beperkt Beveiligde Inrichting (BBI) geplaatst. Zelfmelders hoeven zich momenteel niet te melden. Klager diende zich op 11 maart 2020, vlak voor de genomen maatregelen, te melden. Door de uitbraak van het coronavirus mochten gedetineerden die in een ZBBI waren geplaatst naar huis met een enkelband.

Klager wordt nu aanzienlijk harder gestraft. Het zou redelijk zijn geweest om klager vanaf 30 mei 2020 met een enkelband naar huis te sturen, omdat dat ook de datum was waarop hij in een ZBBI geplaatst had kunnen worden. Klager heeft een eigen woning. Het elektronisch toezicht kan daar plaatsvinden. Klager wordt ongelijk behandeld, waardoor sprake is van een bijzondere omstandigheid in de persoonlijke sfeer. Klager wordt immers ten aanzien van een zeer zwaarwegend belang, namelijk zijn vrijheid, anders behandeld dan andere gedetineerden.

Voorts is bij de beoordeling van het verzoek tot strafonderbreking een onbillijke afweging gemaakt tussen de persoonlijke belangen bij strafonderbreking en het maatschappelijk belang van een ongestoorde tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf. Klager heeft een partner en afwijzing van de strafonderbreking maakt dat de spanning op de relatie in aanzienlijke mate toeneemt. Klager heeft werk en een eigen woning. Klager is een vriendelijke man die goed contact heeft met de begeleiding, sociaal contact heeft, zich zelfstandig staande houdt in de maatschappij en op correcte wijze met autoriteiten en instanties omgaat.

De directeur van het Justitieel Complex (JC) Zaanstad en het Openbaar Ministerie (OM) hebben positief geadviseerd op het verzoek tot strafonderbreking. Er is niet voldaan aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit en de bestreden beslissing is dan ook onvoldoende gemotiveerd. Nu de gevolgen van de afwijzende beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, wordt verzocht klager per direct strafonderbreking te verlenen en aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

Standpunt van verweerder

Klagers verzoek is afgewezen, omdat niet is gebleken dat sprake is van zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof, zoals bedoeld in artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling), noch van de situaties als bedoeld in de artikelen 36, 37 en 38 van de Regeling.

Uit de toelichting op artikel 34 van de Regeling volgt dat het verlenen van strafonderbreking alleen mogelijk is wanneer de benodigde tijd voor het bijwonen van de gebeurtenis in kwestie te lang is voor incidenteel verlof, dan wel als het doel niet door middel van incidenteel verlof kan worden gerealiseerd. Strafonderbreking heeft dan ook een complementair karakter ten opzichte van incidenteel verlof. Voor incidenteel verlof is de noodzakelijkheid van de aanwezigheid van de gedetineerde een criterium. Het complementaire karakter van strafonderbreking ten opzichte van incidenteel verlof impliceert dat ook voor het verlenen van strafonderbreking een dergelijke noodzaak is vereist.

De omstandigheden dat klager vanwege de getroffen coronamaatregelen niet in aanmerking kan komen voor een plaatsing in een ZBBI, noch voor algemeen verlof en dat zelfmelders na de uitbraak van het coronavirus zich niet hoeven te melden, brengen niet mee dat hij daarom in aanmerking behoort te komen voor strafonderbreking.

Uitgebrachte adviezen

De directeur van JC Zaanstad heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.

Het OM heeft zich van advies onthouden.

De politie heeft onderzoek gedaan naar het verlofadres en dit in orde bevonden.

3. De beoordeling

Klager is sinds 11 maart 2020 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van acht maanden met aftrek, wegens het medeplegen van oplichting en het opzettelijk gebruikmaken van een vals geschrift. De (fictieve) einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 6 november 2020.

In artikel 34 van de Regeling staat dat strafonderbreking kan worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof.

Klager heeft verzocht om strafonderbreking, omdat klager als gevolg van de coronamaatregelen geen mogelijkheden tot detentiefasering heeft en hij aldus aanzienlijk harder wordt gestraft.

De beroepscommissie begrijpt dat de genomen maatregelen ter (verdere) verspreiding van het coronavirus voor klager vergaande en onbevredigende gevolgen hebben, nu klager – op het moment dat hij hiervoor in aanmerking zou komen – niet kan worden geplaatst in een ZBBI en als gevolg daarvan een (groot) deel van zijn resocialisatietraject misloopt.

De beroepscommissie is echter van oordeel dat strafonderbreking niet kan dienen ter vervanging van detentiefasering (vgl. RSJ 29 juli 2020, R-20/7237/GV), ook niet toen plaatsing in een ZBBI of BBI door de coronacrisis niet mogelijk was. Strafonderbreking is niet bedoeld voor geleidelijke re-integratie. Een strafonderbreking brengt zeer vergaande vrijheden met zich mee, terwijl de verschillende detentiefaseringsmodaliteiten voorzien in (bijvoorbeeld) een dagprogramma en/of gedeeltelijk verblijf binnen de inrichting. Er is niet gebleken van (andere) zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat strafonderbreking zou zijn aangewezen.

De bestreden beslissing kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen,  daarom niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 13 augustus 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter, F. van Dekken en mr. M.J. Stolwerk, leden, bijgestaan door mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven