Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6334/GB, 25 september 2020, beroep
Uitspraakdatum:25-09-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/6334/GB             

Betreft [klager]            Datum 25 september 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft op 29 januari 2020 een verzoek gedaan tot deelname aan een zogeheten stapeltraject (plaatsing in een Zeer Beperkt Beveiligde Inrichting (ZBBI) gevolgd door deelname aan een penitentiair programma (PP)).

Klagers raadsman, mr. R.M.G. Sussenbach, heeft op 12 maart 2020 namens klager beroep ingesteld tegen de (fictieve) weigering van de Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) om op dit verzoek te beslissen.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De casemanager heeft klagers verzoek afgemeld, terwijl uiterlijk op 16 maart 2020 op het verzoek had moeten worden beslist. Het verzoek zou zijn afgemeld, omdat pas op of rond 20 februari 2020 een psychologische rapportage is ontvangen. Die rapportage is te laat opgeleverd vanwege langdurig verlof van de psycholoog. De aanvraag voor die rapportage is al op 22 november 2019 door Fivoor ontvangen en de rapportage is op 13 februari 2020 opgeleverd, dus tien dagen na het initiële verzoek. Klager begrijpt dan ook niet waarom zijn verzoek is afgemeld. Er zou nu weer een nieuwe beslistermijn van zes weken voor verweerder lopen, maar klager mag niet de dupe worden van administratieve vertragingen en verweerder kan dat bovendien niet eenzijdig bepalen, zonder klager fatsoenlijk in te lichten. Verzocht wordt – onder meer – aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

De reclassering had al positief geadviseerd op klagers verzoek. De uitkomst van de verdiepingsdiagnostiek zou – volgens de reclassering – dus geen invloed mogen hebben op het verzoek. De uitkomst zou enkel van belang zijn voor de invulling van het PP. Het gaat om een rapportage van twee pagina’s. Het is niet redelijk dat daarvoor een nieuwe termijn van zes weken wordt genomen, terwijl er al zoveel vertraging was opgelopen.

Standpunt van verweerder

Toen het selectieadvies werd opgesteld, was de uitkomst van klagers verdiepingsdiagnostiek nog niet bekend. De uitkomst werd van groot belang geacht. Het verzoek is daarom afgemeld. De beslistermijn van zes weken gaat pas in als sprake is van een compleet dossier. Het selectieadvies met de uitkomst van het onderzoek is op 20 februari 2020 opgestuurd. Toen is de termijn dus gaan lopen. Tegen het afmelden van een verzoek staat geen beroep open.

3. De beoordeling

Op 2 april 2020 is alsnog op klagers verzoek beslist. Reeds hierom heeft hij in beginsel geen belang meer bij het beroep en zou hij niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. In beroep is echter verzocht aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Daarom zal de beroepscommissie het beroep alsnog inhoudelijk beoordelen.

Op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder a, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft de gedetineerde het recht bij verweerder een met redenen omkleed verzoekschrift in te dienen strekkende tot plaatsing in of overplaatsing naar een bepaalde afdeling of inrichting. In het derde lid is artikel 17, vierde lid, van de Pbw van overeenkomstige toepassing verklaard. Daarin is bepaald dat verweerder de indiener van het bezwaarschrift binnen zes weken schriftelijk op de hoogte stelt van zijn met redenen omklede beslissing. Uit artikel 18, tweede lid, van de Pbw volgt verder dat met een verzoekschrift gelijk wordt gesteld een akkoordverklaring van de gedetineerde met het selectieadvies van de directeur van de inrichting. Uit het selectieadvies van 29 januari 2020 blijkt dat klager hiervan op de hoogte is gesteld en dat hij hiermee akkoord is.

In deze zaak heeft verweerder aanvankelijk geen beslissing genomen, omdat het verzoek van klager – zonder dat klager hierbij is betrokken – op enig moment door de inrichting (tijdelijk) is ‘afgemeld’. Er is niet gebleken van een akkoordverklaring door klager met deze afmelding of van een schriftelijke intrekking van klager zelf. Gelet op deze feiten en omstandigheden is de beroepscommissie van oordeel dat klagers recht als bedoeld in artikel 18 van de Pbw is geschonden. Uit dit artikel volgt immers dat binnen zes weken een beslissing moet worden genomen als daarom is verzocht, en dat is niet gebeurd. De beroepscommissie zal het beroep dus gegrond verklaren.

Inmiddels is er een beslissing genomen en is klager in vrijheid gesteld. De beroepscommissie zal verweerder dus niet opdragen een nieuwe beslissing te nemen. Klager kon (reeds op 16 maart 2020) niet in een ZBBI worden geplaatst, vanwege de getroffen coronamaatregelen. Hij heeft dus geen nadeel ondervonden van het niet tijdig beslissen van verweerder. De beroepscommissie ziet dan ook geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond. Zij kent aan klager geen tegemoetkoming toe.

Deze uitspraak is op 25 september 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven