Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7509/GA, 31 augustus 2020, beroep
Uitspraakdatum:31-08-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/7509/GA             

Betreft [Klager]            Datum 31 augustus 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

1. De procedure

De directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de Penitentiaire Inrichtingen (PI) Zwolle (hierna: de directeur) heeft op 6 juli 2020 beslist dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) (hierna: a dwangbehandeling), voor de duur van drie maanden.

Klager heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld.

De beroepscommissie behandelt beroepen gericht tegen beslissingen over dwangbehandelingen in beginsel op zitting. Klager en de directeur zijn uitgenodigd om ter zitting te verschijnen, maar hebben voorafgaande aan de zitting de beroepscommissie geïnformeerd niet te zullen verschijnen. Namens de directeur is verzocht om de zaak schriftelijk af te doen. Namens de voorzitter is dit verzoek ingewilligd. Partijen hebben de mogelijkheid gehad om desgewenst binnen een termijn hun standpunten schriftelijk kenbaar te maken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager is het niet eens met de aan hem opgelegde a-dwangbehandeling.

Standpunt van de directeur

Uit de stukken volgt dat klager een psychotische stoornis heeft en dat zijn gedragsproblemen daaruit voortvloeien. Het is bekend dat een behandeling van de onderliggende stoornis de agressie kan doen verminderen. Door de medicatie kan het contact met het behandelteam verbeteren. Klager heeft tijdens een eerdere opname anti-psychotische medicatie toegediend gekregen en dit resulteerde in een beduidend beter functioneren. De a-dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De oplegging van de a-dwangbehandeling is noodzakelijk en moet worden beschouwd als redelijk en billijk. 

3. De beoordeling

Op grond van artikel 46e, in verbinding met artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw kan de directeur beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de gedetineerde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.

De directeur heeft de beslissing om klager te verplichten tot het ondergaan van een a dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager en van een psychiater die meer dan een jaar niet bij de behandeling van klager betrokken is geweest, maar hem kort tevoren heeft bezocht. De directeur heeft deze verklaringen conform artikel 46e, tweede lid, van de Pbw overgelegd. Klager heeft geen toestemming gegeven voor het verstrekken van het behandelplan.

Uit de door de directeur verstrekte inlichtingen komt het volgende naar voren.

Klager is gediagnosticeerd met schizofrenie, een stoornis in het autistische spectrum en tevens met middelengebruik. Klagers gedragsproblemen komen voort uit die stoornis. Klager roept met zijn ongepaste gedrag veel wrevel en irritatie op bij medepatiënten. Zo komt hij dichtbij staan en stemt onvoldoende af in het contact. Klager ziet daarin zijn eigen aandeel niet. Op het moment dat is besloten tot het ondergaan van een a-dwangbehandeling bij klager, staan de wanen op de voorgrond. Klager zegt dat hij verschillende mensen kent van het koninklijk huis. Hij is ervan overtuigd dat prinses Amalia een relatie met hem wil, en dat zij kusjes en handjes aan elkaar geven. Klager zou een biertje hebben gedronken met de Koning en ook zou hij samen met de Koning iets hebben gegeten. Koningin Maxima zou klager hebben bezocht in zijn woning en hij zou contact hebben gehad met prins Floris. Tijdens zijn jeugd zou hij contact hebben gehad met Beatrix. Klager denkt dat hij tijdens zijn werkzaamheden in het leger, positief zou zijn opgemerkt door het koninklijk huis. Uit het psychiatrische onderzoek blijkt dat klager een uitgebreid waansysteem heeft rondom het koningshuis. Klager is het niet eens met de aan hem opgelegde gevangenisstraf en weigert met psychiaters in gesprek te gaan.

Bij klager is sprake van het gevaar dat hij met zijn hinderlijke gedrag agressie van anderen zal oproepen en dat hij maatschappelijk te gronde gaat.

Klager weigert vrijwillig zijn anti-psychotische medicatie te nemen. Er is geen sprake van ziekte-inzicht of ziektebesef. Met klager is meermalen gesproken over het nut van de medicatie. Er is geprobeerd met minder ingrijpende interventies het gevaar af te wenden. Dit door een gesprek met klager aan te gaan en hem te motiveren om vrijwillig medicatie in te nemen en door hem inzicht te verschaffen in zijn psychische problematiek. Ook is hem een prikkelarm programma aangeboden en is getracht hem een cognitieve therapie voorafgaand aan de dwangbehandeling te geven, vanwege een eerder trauma door een dwangbehandeling.

Het is bekend dat een behandeling van de onderliggende stoornis agressie kan doen verminderen. Mogelijk verbetert door de medicatie ook het contact met het behandelteam. Ten slotte is het van belang dat klager tijdens een eerdere opname in de GGZ ook anti-psychotische medicatie toegediend heeft gekregen en toen vervolgens beduidend beter functioneerde. De verwachting is dat door gebruik van een antipsychoticum de psychose zal verbleken en daarmee ook het agressieve gedrag dat daaruit voortvloeit zal afnemen.

Gelet op het voorgaande stelt de beroepscommissie vast dat volgens de psychiaters bij klager sprake is van een psychische stoornis. Daarnaast is voldoende aannemelijk geworden dat klager vanuit die stoornis gevaar veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de psychische stoornis klager doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Verder is voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur om bij klager a dwangbehandeling toe te passen dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 31 augustus 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. S. Djebali, voorzitter, drs. H. Heddema en prof. dr. H.J.C. van Marle, leden, bijgestaan door mr. A. de Groot, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven