Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6553/GB, 18 september 2020, beroep
Uitspraakdatum:18-09-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/6553/GB

           

                                  

Betreft [klager]

Datum 18 september 2020

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan om vanuit de gevangenis van de Penitentiaire Inrichting (PI) Ter Apel in de gevangenis van de PI Sittard te worden geplaatst.

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 30 maart 2020 afgewezen.

Klagers raadsman, mr. D. Bektesevic, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klagers zoontje en de rest van zijn naaste familie zijn woonachtig in België. Het is voor klagers familie onredelijk bezwarend om klager in de PI Ter Apel te bezoeken, omdat de totale reistijd voor hen ruim zes uur bedraagt. Hierdoor ontvangt klager nauwelijks bezoek van zijn familie. Verweerder ziet de reistijd ook als een probleem en heeft klagers stelling dat zijn zoontje in België woont aanvaard. Daarom weegt klagers persoonlijk belang zwaarder dan het belang van verweerder bij de uitvoering van het beleid.

Verweerder stelt dat het onderhouden van contacten middels Skype als realistisch mag worden gezien. Klager is het hier niet mee eens, omdat het contact via Skype niet vergeleken kan worden met een fysieke ontmoeting van zijn familie. Klager verwijst naar een uitspraak van de beroepscommissie (RSJ 7 december 2018, R-18/1731/GB) waaruit blijkt dat daar waar het gaat om contact met kinderen, Skype niet kan worden gelijkgesteld met fysiek bezoek. Een incidenteel gesprek middels een beeldtelefoon is denkbaar, maar gelet op klagers fictieve einddatum is dit geen structurele oplossing voor het probleem dat hij ervaart.

In klagers situatie speelt de terugkeer naar het land van herkomst – waaraan specifiek in de PI Ter Apel gewerkt kan worden – pas over een aantal jaren, nu de eerste datum waarop klager eventueel in aanmerking kan komen voor strafonderbreking in 2028 ligt. Onbegrijpelijk is dan ook dat klager nu in de PI Ter Apel moet verblijven om te beginnen met het voorbereiden op de terugkeer naar het land van herkomst. Klager verwijst naar drie uitspraken van de beroepscommissie (RSJ 20 september 2019, R-19/3917/GB, RSJ 7 december 2018, R 18/1731/GB en RSJ 12 oktober 2018, R-988) waaruit blijkt dat de beroepscommissie in zaken waarin de strafonderbreking of invrijheidsstellingsdatum nabijer was, geoordeeld heeft dat de afwijzing van een overplaatsingsverzoek onredelijk en onbillijk is.

Klager heeft – gelet op het in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) vervatte recht op ‘family life’ – bijzondere belangen bij een overplaatsing naar de PI Sittard.

 

Standpunt van verweerder

Nu de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft vastgesteld dat klager na zijn detentie geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, is hij geselecteerd voor de PI Ter Apel. Klager is op 12 oktober 2017 in het HVB van de PI Ter Apel geplaatst en hij is op 11 oktober 2019 in de gevangenis van de PI Ter Apel geplaatst. Klager heeft tegen deze plaatsingen geen bezwaar ingediend.

Bij de plaatsing in een inrichting voor veroordeelde strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen heeft verweerder slechts één keuze en dat is de PI Ter Apel. Plaatsing van een strafrechtelijk gedetineerde vreemdeling in een andere inrichting dan in een daarvoor bestemde inrichting is weliswaar niet uitgesloten, maar daartoe wordt alleen overgegaan als er sprake is van zwaarwegende belangen die toepassing van de uitzonderingsmogelijkheid van artikel 20b, derde lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) rechtvaardigen. Klager heeft de bezoekproblemen van zijn familie en zoontje in België echter – anders dan de reistijd – niet, dan wel onvoldoende, toegelicht of feitelijk onderbouwd. Klager heeft tijdens zijn detentie in het HVB van de locatie Roermond gedurende de periode van 18 september 2017 tot 12 oktober 2017 geen bezoek ontvangen, ondanks het feit dat de locatie Roermond dichter bij België ligt. Als klager in de locatie Roermond bezoek had ontvangen, dan had er een familieband kunnen worden vastgesteld.

In de PI Ter Apel bestaat de mogelijkheid contact met familie te laten plaatsvinden door middel van een beeldtelefoon (Skype). Uit klagers bezoekerslijst blijkt dat hij regelmatig gebruik maakt van de mogelijkheid om via Skype contact te onderhouden met zijn familie.

Klagers bezoekproblemen zijn onvoldoende toegelicht en bij deze stand van zaken onvoldoende zwaarwegend om een uitzondering op het geldende beleid te rechtvaardigen. Daarnaast is er begrip voor het feit dat klagers bezoek ver moet reizen en dat dit veel tijd kost, maar er wordt hem geen bezoek onthouden. De bezoekproblemen zijn evenmin voldoende om een schending van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) aan te nemen.

 

Ondanks het feit dat klager pas per 13 mei 2028 in aanmerking komt voor een strafonderbreking op grond van artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, heeft de PI Ter Apel duidelijk gemaakt dat zij gedetineerden gedurende hun gehele detentie begeleidt door werk, scholing en afspraken met kerken en stichtingen.

 

3. De beoordeling

Klager verblijft op dit moment in de gevangenis van de PI Ter Apel. Hij wil graag in de gevangenis van de PI Sittard worden geplaatst, omdat deze inrichting gemakkelijker te bereiken is voor zijn familie en zoontje uit België.

Op grond van artikel 20b, eerste lid, van de Regeling worden in een inrichting voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen (een VRIS-inrichting) gedetineerden geplaatst die geen rechtmatig verblijf hebben in Nederland (in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000) en die zijn gedetineerd op grond van:

-           voorlopige hechtenis (door een bevel van gevangenneming of gevangenhouding);
-           een vrijheidsstraf; of
-           een maatregel tot plaatsing in een Inrichting voor Stelselmatige Daders.

Op grond van het derde lid van dit artikel kan hiervan worden afgeweken. Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie moet daarvoor echter sprake zijn van uitzonderlijke omstandigheden. Hierbij kan gedacht worden aan persoonlijke belangen bij bijvoorbeeld het ontvangen van bezoek in combinatie met de einddatum van de betreffende gedetineerde.

De PI Ter Apel is op dit moment de enige reguliere VRIS-inrichting. Vaststaat dat klager op dit moment geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft. Hij voldoet aan de eisen van artikel 20b, eerste lid, van de Regeling en moet dus in beginsel in de PI Ter Apel worden geplaatst.

Nu uit klagers registratiekaart blijkt dat hij nog een lang strafrestant heeft – de (fictieve) einddatum van zijn detentie is momenteel bepaald op 11 september 2033 – en niet uit het dossier blijkt dat de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) bezig is met klagers uitzetting, is het belang van klagers plaatsing in de PI Ter Apel relatief klein.

Klagers zoontje en de rest van zijn naaste familie wonen in België, op enkele uren reisafstand van de PI Ter Apel. Het ligt in de rede dat het voor hen enerzijds zeer belangrijk en anderzijds zeer belastend is om klager te bezoeken. Uit de overgelegde bezoekerslijsten blijkt dat klager in de periode van 26 oktober 2017 tot en met 14 april 2020 slechts één keer bezoek heeft ontvangen van zijn vrouw en zoontje uit België. Het feit dat klager in genoemde periode slechts één keer bezoek heeft ontvangen, wordt door verweerder ook niet weersproken. Hoewel uit de bezoekerslijsten volgt dat klager regelmatig gebruik maakt van Skype in de contacten met zijn vrouw en zijn zoontje, heeft de beroepscommissie eerder geoordeeld dat voor het onderhouden van banden met een dermate jong kind (klagers zoontje is negen jaar oud) de optie van het voeren van Skype-gesprekken niet realistisch is (zie RSJ 7 december 2018, R 18/1731/GB). Niet is gebleken van omstandigheden die zich verzetten tegen klagers plaatsing in een inrichting in de buurt van België (anders dan dat hij in beginsel in de PI Ter Apel geplaatst dient te worden).

Mede na afweging van de persoonlijke belangen van klager en het hiervoor gesignaleerde geringe belang van klagers plaatsing in de PI Ter Apel, is de beroepscommissie van oordeel dat sprake is van uitzonderlijke omstandigheden op grond waarvan moet worden afgeweken van artikel 20b van de Regeling. Daarom, en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, moet de bestreden beslissing als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen.

De beroepscommissie ziet ook aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen Zij rekent hierbij vanaf 16 juni 2020, omdat vanaf dat moment bezoek weer mogelijk is (door de versoepelingen van de coronamaatregelen) en de reisafstand daarom pas vanaf dat moment zodanig nadeel met zich mee heeft gebracht (dat niet meer ongedaan is te maken) dat een tegemoetkoming passend en geboden is. De beroepscommissie zal de tegemoetkoming vaststellen op €100,-.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt verweerder op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €100,-.

 

 

Deze uitspraak is op 18 september 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. S. van Noordt, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven