Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4751/GA, 14 oktober 2020, beroep
Uitspraakdatum:14-10-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-19/4751/GA                        

Betreft [Klager]            Datum 14 oktober 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van de directeur van het Detentiecentrum (DC) Rotterdam (hierna: de directeur)

1. De procedure

[Klager] (hierna: klager) heeft beklag ingesteld tegen:

a.  een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel met cameratoezicht, voor de duur van twee dagen, vanwege suïcidale uitingen, ingaande op 1 februari 2019 te 15:45 uur; en

b.  de plaatsing in een afzonderingscel vanwege suïcidale uitingen, ingaande op 3 februari 2019 om 21:00 uur.

De beklagcommissie heeft op 11 september 2019 het beklag gegrond verklaard (DC-2019-000119). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft de directeur en klager in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van de directeur

De ordemaatregel van plaatsing in een afzonderingscel met cameratoezicht is aan klager opgelegd op vrijdagmiddag 1 februari 2019 en is ingegaan om 15:45 uur. Uit inlichtingen blijkt dat op 1 februari 2019 aan klager is verteld dat hij zou worden uitgezet. De uitzetting zou plaatsvinden op zondag 3 februari 2019. De Dienst Terugkeer & Vertrek is niet aanwezig in het weekend, daarom is de uitzetting klager op vrijdag 1 februari 2019 aangezegd.

Klager stond op advies van de psycholoog op de Bijzonder Medisch Dossier-lijst (BMD-lijst) in verband met gedane suïcidale uitspraken. De BMD-lijst wordt wekelijks besproken in het psycho-medisch overleg (PMO) en wordt altijd up-to-date gehouden. Op basis van dit advies is klager op 1 februari 2019 in de observatiecel (OBS) geplaatst onder cameratoezicht.

Klager heeft zijn uitzetting gefrustreerd en kwam retour op zondag 3 februari 2019 om 21:00 uur. Klager is toen, gelet op zijn gemoedstoestand, uit voorzorg en na overleg met de directeur weer geplaatst in de OBS, zonder cameratoezicht. In het weekend zijn er geen psychologen aanwezig. Klager is meteen op maandagochtend gezien door de medische dienst en is op het advies van die dienst om 10:45 uur overgeplaatst naar een reguliere afdeling. Klager heeft derhalve 13 uren en 45 minuten ingesloten gezeten in de OBS en is dus niet in zijn rechten geschonden.

Standpunt van klager

Klager heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid zijn standpunt in beroep kenbaar te maken.

3. De beoordeling

Beklag a.

De ordemaatregel

Klager is van 1 februari 2019 om 15:45 uur tot en met 3 februari 2019 om 15:45 uur in een afzonderingscel – zijnde een observatiecel – geplaatst, met cameratoezicht, in verband met suïcidale uitingen en zijn geplande uitzetting op 3 februari 2019.

Uit hetgeen de directeur heeft aangevoerd, is voldoende aannemelijk geworden dat klager pas op vrijdag 1 februari 2019 is aangezegd dat hij op zondag 3 februari 2019 zou worden uitgezet en dat klager eerder suïcidale uitlatingen heeft gedaan. Gelet daarop kan de beslissing van de directeur tot oplegging van een ordemaatregel van plaatsing in een afzonderingscel niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep van de directeur zal in zoverre dan ook gegrond worden verklaard.

Het cameratoezicht

Artikel 24a, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) schrijft voor dat de directeur, voordat hij beslist tot het toepassen van cameratoezicht op een gedetineerde die in een afzonderingscel verblijft, advies inwint van een gedragskundige onderscheidenlijk de inrichtingsarts, tenzij dit advies niet kan worden afgewacht. In dat geval wint de directeur het advies zo spoedig mogelijk na zijn beslissing in. Het is daarbij aan de gedragskundige of inrichtingsarts te adviseren of het cameratoezicht noodzakelijk is vanwege de psychische of lichamelijke toestand van de gedetineerde (vgl. RSJ 25 november 2019, R-19/3797/GA).

Hoewel het cameratoezicht als zodanig de beroepscommissie niet onredelijk voorkomt, schrijft de wet dit dwingend voor in verband met de grote inbreuk die het cameratoezicht op de persoonlijke levenssfeer van de gedetineerde maakt. Het was ook in deze zaak aan een gedragsdeskundige of inrichtingsarts om – gegeven het vermoeden van suïcidaliteit – te adviseren over de noodzakelijkheid van het cameratoezicht. De beroepscommissie begrijpt dat dit advies niet is ingewonnen. De omstandigheid dat klager op advies van een psycholoog op een BMD-lijst stond en eerder die week is besproken in een PMO, voldoet naar het oordeel van de beroepscommissie niet aan de eis die artikel 24a, tweede lid, van de Pbw stelt. Gelet op het voorgaande is beklag a. in zoverre terecht gegrond verklaard en zal het beroep van de directeur in zoverre ongegrond worden verklaard.

Beklag b.

Klager is bij terugkomst in het DC Rotterdam op 3 februari 2019 om 21:00 uur ingesloten in een observatiecel, zonder cameratoezicht. Dit is na overleg met de directeur gebeurd, dus kan geen sprake zijn van een zogeheten bewaardersarrest, maar moet sprake zijn van een ordemaatregel. De stelling van de directeur dat klager door de duur van 13 uren en 45 minuten van de plaatsing in een afzonderingscel niet in zijn rechten is geschaad, maakt dat niet anders. Doordat de directeur in beklag en in beroep geen beschikking van de ordemaatregel heeft overgelegd, is niet gebleken dat klager door de directeur is gehoord.

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie in zoverre dan ook niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard.

Nu de beklagcommissie zich nog moet uitlaten over de hoogte van de tegemoetkoming, zal de beroepscommissie zich hier niet over uitlaten.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep met betrekking tot beklag a. gegrond, behalve voor zover dit ziet op het cameratoezicht, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag in zoverre alsnog ongegrond.

De beroepscommissie verklaart het beroep voor het overige ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

Deze uitspraak is op 14 oktober 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. S. Bijl en mr. D. van der Sluis, leden, bijgestaan door mr. Y.P. Schleijpen, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven