Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/5859/GB, 1 oktober 2020, beroep
Uitspraakdatum:01-10-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/5859/GB                

Betreft [Klager]            Datum 1 oktober 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 20 januari 2020 beslist klagers verblijf in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught met zes maanden te verlengen.

Klager heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld.

Een lid van de RSJ heeft klager, zijn raadsman mr. J. de Vries en […], senior selectiefunctionaris bij de Divisie Individuele Zaken namens verweerder, gehoord op de zitting van 14 augustus 2020 in de PI Vught.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken. Voorts heeft de beroepscommissie kennisgenomen van het door klager ter zitting overgelegde rapport van het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (GRIP) van 9 juni 2020.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager is het niet eens met de gronden waarop de verlenging van zijn verblijf in de EBI is gebaseerd.

Toen klager nog in een gewone inrichting verbleef, mocht hij nog bezoek van zijn broer Z.R. ontvangen. Dat hadden ze destijds ook kunnen verbieden, maar dat hebben ze toen niet gedaan. Inmiddels is de voorlopige hechtenis van Z.R. geschorst en mag klager geen contact meer met hem hebben. Het GRIP voert deze informatie nu aan om klagers verblijf in de EBI te verlengen, terwijl deze informatie niet nieuw is en het contact destijds gewoon werd toegestaan. Klager begrijpt dan ook niet waarom hij eerst zes maanden in een gewone inrichting heeft mogen verblijven, als deze informatie toen al bekend was.

Het baart klager zorgen hoe het GRIP en verweerder zich opstellen. Klager voelt zich niet serieus genomen. De beroepscommissie heeft in haar uitspraak van 30 december 2019 klagers beroep op formele gronden gegrond verklaard, omdat de beslissing - omtrent de verlenging van klagers verblijf in de EBI - te laat is genomen. Echter is de huidige bestreden beslissing wederom te laat genomen. Hieruit blijkt niet alleen hoeveel lak het GRIP en verweerder aan klager hebben, maar het geeft ook aan hoe weinig serieus zij de uitspraken van de beroepscommissie nemen. In deze uitspraak heeft de beroepscommissie tevens overwogen – onder punt 4.9 – dat de concretisering van een paar onderdelen van de GRIP-informatie tot op heden is uitgebleven, terwijl klagers verblijf in de EBI al anderhalf jaar voortduurt. Derhalve dient deze informatie dan ook zoveel mogelijk (alsnog) te worden overgelegd. Echter komt tot op heden het GRIP noch verweerder over de brug met deze stukken.

Uit de reactie op het beroepschrift van verweerder van 7 februari 2020 komt naar voren dat er contact is opgenomen met het GRIP naar aanleiding van de uitspraak van de beroepscommissie van 30 december 2019. Het GRIP heeft aangegeven dat het briefje van de reiniger, dat tijdens de celinspectie in de cel van klager is aangetroffen, in het belang van het onderzoek niet is meegenomen maar dat er slechts een foto van is gemaakt. Klager begrijpt niet dat, indien dat briefje zo belangrijk is dat ze het nu als argument gebruiken, het briefje toen is blijven liggen en dat er alleen maar een foto van is gemaakt. Ook volgt uit deze reactie van verweerder dat de e-mate berichten, die destijds in klagers cel in de PI Krimpen aan den IJssel zijn aangetroffen, door de rechter-commissaris (RC) zijn gezien bij de inspectie, maar dat de berichten niet in beslag zijn genomen. Dit zou dan ook de reden zijn dat de berichten niet aangeleverd kunnen worden door het GRIP. Nu deze berichten niet in beslag zijn genomen, kan klager er ook geen standpunt over innemen. Echter worden de berichten wel gebruikt als argument voor klagers verblijf in de EBI. Er wordt nu al twee jaar gevraagd om over de brug te komen met de stukken. Volgens het Openbaar Ministerie (OM) kan dit niet, omdat dan de veiligheid van de reiniger in het geding komt. De informatie zal alleen worden gedeeld indien de RSJ een formeel verzoek hiertoe zal doen. Formeler dan de opmerking van de beroepscommissie in haar uitspraak van 30 december 2019 gaat het niet worden en toch is er tot op heden niets overgelegd. Volgens klager is er dan ook geen sprake van betrouwbare, actuele dan wel concrete informatie.

Voorts is er anderhalf jaar geschermd met medeverdachten die nog aangehouden moesten worden. Inmiddels zijn deze verdachten aangehouden en nu wordt er weer met iets anders geschermd, te weten de behandeling van de zaak en getuigen die moeten worden gehoord.

Primair wordt verzocht het beroep gegrond te verklaren.

Subsidiair wordt verzocht om de alternatieven te onderzoeken. Het is onduidelijk waarom er niet met een minder zwaar regime kan worden volstaan, terwijl er medeverdachten zijn die wel in gewone inrichtingen kunnen verblijven (weliswaar onder zwaardere regimes).

Meer subsidiair wordt verzocht om een onderbouwing van verweerder die volstaat.

Standpunt van verweerder

Op 18 december 2017 is klager aangehouden op verdenking van het medeplegen van een moord en het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor een tweede moord. Klager is verdachte in het Marengo-onderzoek. De tweede verdachte in dit onderzoek is kroongetuige geworden. Uit verklaringen van de kroongetuige blijkt dat R.T. en S.R. (de broer van klager) medeverdachten zijn. Klager behoort tot het criminele samenwerkingsverband (CSV) van R.T.

Uit het GRIP-rapport van 30 december 2019 volgt dat klager in het Marengo-onderzoek wordt vervolgd voor deelname aan een criminele organisatie die zich richt op het plegen van moorden. Het OM ziet de rol van klager als degene die de spotters heeft aangestuurd. Klager gaf informatie aan R.T. en S.R., die deze informatie gebruikten om de moorden uit te laten voeren. Klager wordt ervan verdacht dat hij in rechtstreeks contact met R.T. zou hebben gestaan over de voorbereiding en uitvoering van de moord op C. en H.

Voorts volgt uit het GRIP-rapport van 30 december 2019 dat het Marengo-proces in een cruciale fase is aangekomen. De verhoren van de kroongetuige bij de RC zouden vanaf begin januari 2020 plaats gaan vinden. Eerder in dit proces is gebleken dat rondom dergelijke cruciale momenten dreiging is ontstaan. Gewezen wordt op de moord op de broer van de kroongetuige, kort nadat bekend was gemaakt dat er een kroongetuige was, en op de moord op de advocaat van de kroongetuige, kort nadat de kroongetuige op zitting was gehoord. Uit onderzoek is gebleken dat klager als direct contact en vriend van de kroongetuige, de kroongetuige in het verleden meerdere keren flink onder druk heeft gezet om zich terug te trekken als mogelijke getuige. Het OM houdt er rekening mee dat dit opnieuw zal worden geprobeerd.

Daarnaast zou volgens het GRIP-rapport van 30 december 2019 het gevaar voor liquidatie van klager nog steeds bestaan.

Op 16 december 2019 is R.T. aangehouden. R.T. wordt, onder andere, ervan verdacht leiding te hebben gegeven aan de criminele organisatie die zich richtte op het plegen van moorden, waar klager ook deel van uit heeft gemaakt. Een belangrijke andere leider, S.R., de broer van klager, was toen nog voorvluchtig. S.R. bezit kennelijk, net zoals R.T., over voldoende macht, mensen en middelen om langdurig onder de radar te blijven.

Tevens maakt het GRIP-rapport van 30 december 2019 melding van een reële kans op ontvluchting. Klager en S.R. worden ervan verdacht nauw te hebben samengewerkt binnen de criminele organisatie en bij de uitvoering van moorden. Gezien de positie van S.R., zijn mogelijkheden om uit handen van politie en justitie te blijven en de nauwe samenwerking tussen de beide broers, bestaat er ook ten aanzien van klager een reële kans op ontvluchting.

Het OM overweegt een eis van een levenslange gevangenisstraf tegen klager, waardoor klager niet veel meer te verliezen heeft.

Het Operationeel Overleg heeft aan klager een extreem hoog risicoprofiel toegekend. Dit gelet op de liquidatiedreiging ten aanzien van klager en de liquidatiedreiging vanuit klager naar anderen, zijn contacten binnen het CSV en de mediagevoeligheid van zijn zaak. Klager staat op de lijst van gedetineerden met een vlucht- en/of maatschappelijk risico. De laatste lijst dateert van 16 januari 2020. Ook de directeur van de PI Vught acht verlenging van klagers plaatsing in de EBI aangewezen, mede gelet op de grote maatschappelijke onrust die zal ontstaan als klager zou ontvluchten of vanuit detentie zijn crimineel handelen zou voortzetten. Tevens heeft de selectieadviescommissie van de EBI positief geadviseerd ten aanzien van klagers verlenging.

Klager heeft in zijn beroepschrift aangegeven dat hij het niet eens is met het besluit en de gronden die hiervoor zijn gebruikt. De gronden zijn echter gebaseerd op informatie die afkomstig is van het GRIP, het OM en de inrichting. Er is geen aanleiding voor verweerder om de betrouwbaarheid van deze informatie in twijfel te trekken.

Klager beschikt over macht en middelen om hulp te kunnen organiseren bij een mogelijke ontvluchting. Mocht klager ontvluchten, dan zal het CSV hem faciliteren om onder de radar van politie en justitie te blijven, zoals dat ook bij R.T. en S.R. is gebeurd. Daarnaast is er reële vrees dat klager zijn crimineel handelen voort zal zetten op het moment dat hij hiertoe de kans krijgt. Er is veel aandacht van de media voor het Marengo-proces, welk proces zich momenteel in een cruciale fase bevindt. De maatschappelijke onrust rond deze zaak is, mede door de recente liquidatie van de advocaat van de kroongetuige, uitzonderlijk hoog.

Klager heeft, ondanks dat aan hem beperkende maatregelen waren opgelegd, laten zien dat hij in staat is om mensen te mobiliseren die zaken voor hem regelen, waardoor hij ongecontroleerde contacten heeft kunnen leggen met mensen binnen en buiten de PI. Een plaatsing in een reguliere inrichting sluit het risico op ontvluchting, liquidatie en voortgezet crimineel handelen onvoldoende uit. Alleen binnen het EBI-regime worden alle contacten van klager, zowel binnen als buiten de inrichting, optimaal gemonitord en gecontroleerd. Juist nu het Marengo-proces zich in een cruciale fase bevindt, is het monitoren van de contacten van klager, gelet op de eerder door hem gedane uitlatingen richting de familie van de kroongetuige, van groot belang.

Hoewel in de afgelopen zes maanden niet is gebleken dat klager zich heeft beziggehouden met plannen die duiden op ontvluchtingsgevaar, liquidatiegevaar of voorgezet crimineel handelen, zijn deze risico’s onverminderd aanwezig. Deze risico’s zijn alleen uit te sluiten door het verblijf van klager in de EBI te verlengen, waar klager alleen gecontroleerde contacten kan onderhouden met derden.

Een plaatsing in de EBI moet worden gezien als ultimum remedium. Gelet op het voorgaande is in dit geval sprake van actuele, concrete en betrouwbare informatie waaruit blijkt dat niet kan worden volstaan met plaatsing in een milder regime.

Voorts is er naar aanleiding van de uitspraak RSJ 30 december 2019, R-19/4240/GB, contact opgenomen met het GRIP. Het GRIP heeft aangegeven dat het briefje van de reiniger, dat tijdens de celinspectie in de cel van klager is gevonden, in het belang van het onderzoek niet is meegenomen, maar dat er slechts een foto van is gemaakt. Daarom lag het briefje nog op de cel van klager. De e-mate berichten zijn door de RC gezien bij de inspectie, maar niet in beslag genomen. Dit is dan ook de reden dat de berichten niet aangeleverd kunnen worden door het GRIP. Aangezien klager heeft aangegeven dat de mailberichten van e-mate, na de celinspectie, niet meer op zijn cel aanwezig waren, is er contact opgenomen met de afdeling Veiligheid van de PI Krimpen aan den IJssel met de vraag of zij de berichten in beslag hebben genomen. Het hoofd Veiligheid heeft laten weten dat er door de inrichting niets in beslag is genomen tijdens de desbetreffende celinspectie.

3. De beoordeling

De EBI is aangewezen als huis van bewaring (HVB) en gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap, een individueel regime en een extra beveiligingsniveau.

Op grond van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling), kunnen in de EBI gedetineerden worden geplaatst die:

a.  een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten;

b.  bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is; of

c.  een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van aanwijzingen van voortgezet crimineel handelen.

In artikel 26 van de Regeling worden de voorwaarden genoemd die in acht moeten worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in de EBI en bij de beslissing tot verlenging van het verblijf in de EBI elke zes maanden daarna.

Formeel

Artikel 26, derde lid, van de Regeling bepaalt dat de Minister elke zes maanden een besluit neemt over de verlenging van het verblijf in de EBI. De eerste besluitvorming over verlenging of beëindiging van het verblijf in de EBI vindt plaats zes maanden na de plaatsing van klager in de EBI. Klager is op 5 juli 2018 in de EBI geplaatst. De vorige beslissing tot verlenging van klagers verblijf in de EBI is van 15 juli 2019. De beroepscommissie heeft in haar uitspraak van

30 december 2019 beslist dat de beslissing tot verlenging van klagers verblijf in de EBI van 15 juli 2019 te laat is genomen aangezien deze beslissing uiterlijk 5 juli 2019 genomen had moeten worden. De huidige beslissing tot verlenging van klagers verblijf in de EBI is op

20 januari 2020 genomen. Wederom is de beslissing te laat genomen, nu er uiterlijk op

5 januari 2020 beslist had moeten worden over klagers verblijf in de EBI.

Het beroep zal om die reden in zoverre gegrond worden verklaard en de bestreden beslissing zal worden vernietigd. Aan klager zal een tegemoetkoming van €10,- worden toegekend.

Inhoudelijk

De beroepscommissie stelt voorop dat een plaatsing in de EBI, de inrichting met het hoogste beveiligingsniveau, als ultimum remedium dient te worden aangemerkt (RSJ 3 september 2018, R-404). De beroepscommissie heeft eerder geoordeeld dat bij een verlenging van verblijf in de EBI telkens dient te worden beoordeeld of de plaatsing in de EBI nog proportioneel is en nodig is, of dat (al dan niet met toepassing van specifieke beveiligingsmaatregelen) met plaatsing in een inrichting met een minder beperkend regime kan worden volstaan (RSJ 14 februari 2019, R-18/1647/GB). Bij een (alsmaar) voortdurend verblijf in de EBI dient, gelet op de gevolgen van een plaatsing in de EBI voor de gedetineerde, een groter belang te worden gehecht aan de actualiteit, de concreetheid en de volledigheid, alsmede de betrouwbaarheid van de overgelegde informatie (RSJ 8 oktober 2018, R-376).

Klager, die sinds 18 december 2017 is gedetineerd, verblijft sinds 5 juli 2018 in de EBI. De beroepscommissie heeft klagers plaatsing en de eerste twee verlengingen van zijn verblijf in de EBI niet onredelijk of onbillijk geacht (respectievelijk RSJ 29 januari 2019, R-18/854/GB, RSJ 9 mei 2019, R-19/2718/GB, en RSJ 30 december 2019, R-19/4240/GB). De beroepscommissie heeft klagers beroep tegen beide verlengingen gegrond verklaard voor wat betreft de datum van de verlengingsbeslissing, aangezien de beslissing tot verlenging te laat was genomen.

De beroepscommissie acht op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting de beslissing om klagers verblijf in de EBI te verlengen niet onredelijk of onbillijk. Hiertoe wordt overwogen dat uit het GRIP-rapport van 30 december 2019 volgt dat het Marengo-proces in een cruciale fase is aangekomen. De verhoren van de kroongetuige bij de RC zijn vanaf begin januari 2020 gestart. Eerder in dit proces is gebleken dat rondom dergelijke cruciale momenten dreiging is ontstaan. Hierbij wordt gewezen op de moord op de broer van de kroongetuige en op de moord op de advocaat van de kroongetuige. Uit onderzoek is gebleken dat klager, als direct contact en vriend van de kroongetuige, de kroongetuige in het verleden meerdere keren flink onder druk heeft gezet om zich terug te trekken als mogelijke getuige. Het OM houdt er dan ook rekening mee dat dit opnieuw zal worden geprobeerd. Derhalve is sprake van reële vrees dat klager zijn crimineel handelen voort zal zetten op het moment dat hij hiertoe de kans krijgt. Juist nu het Marengo-proces zich in een cruciale fase bevindt is het monitoren van de contacten van klager van groot belang.

Naast het dreigingsgevaar dat van klager uitgaat, is er ook nog steeds sprake van het gevaar dat klager zal worden geliquideerd. Voorts heeft de beroepscommissie in aanmerking genomen dat uit het GRIP-rapport van 30 december 2019 volgt dat klager tot het CSV behoort van R.T. en S.R. Zowel R.T. als S.R. beschikken kennelijk over voldoende macht, mensen en middelen om langdurig onder de radar te kunnen blijven. Ook klager beschikt over macht en middelen om hulp te kunnen organiseren bij een mogelijke ontvluchting. Mocht klager ontvluchten, dan is de verwachting dat het CSV hem zal faciliteren om onder de radar van politie en justitie te blijven, zoals dat ook bij R.T. en S.R. is gebeurd. Het GRIP-rapport van 30 december 2019 maakt melding van een reële kans op vluchtgevaar. Het OM overweegt een eis van een levenslange gevangenisstraf tegen klager, waardoor klager niet veel meer te verliezen heeft. De beroepscommissie acht derhalve op dit moment de beslissing klager niet te plaatsen in een minder ingrijpend regime dan ook niet onredelijk of onbillijk. Wat betreft het op de cel van klager aangetroffen briefje van de reiniger, heeft verweerder afdoende toegelicht waarom dit niet in beslag is genomen, terwijl verweerder voorts voldoende heeft toegelicht waarom hij niet over de e-mate berichten beschikt, welke berichten volgens hem ook niet uit de cel van klager zijn meegenomen.

Gelet op het voorgaande heeft verweerder in redelijkheid kunnen concluderen dat klager nog steeds een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt bij ontvluchting en dat klager een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt in termen van aanwijzingen van voorgezet crimineel handelen, zoals bedoeld in artikel 6, onder b en c, van de Regeling. De bestreden beslissing kan daarom – bij afweging van alle in aanmerking komende belagen – niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook inhoudelijk ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond voor wat betreft de datum van de verlengingsbeslissing en voor het overige ongegrond. Zij vernietigt de bestreden beslissing en bepaalt dat haar uitspraak in de plaats treedt van deze beslissing en dat op

5 januari 2020 klagers verblijf in de EBI is verlengd tot en met 5 juli 2020. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van €10,-.

Deze uitspraak is op 1 oktober 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. M.S. Ferenczy, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven