Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5458/GA, 8 juli 2020, beroep
Uitspraakdatum:08-07-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-19/5458/GA                

Betreft [klager]            Datum 8 juli 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen de beslissing van de directeur van 23 april 2019 om hem vanuit verblijf bij de stichting Moria terug te plaatsen in een gesloten inrichting, te weten de penitentiaire inrichting (PI) De Schie.

De beklagcommissie bij de locatie De Schie te Rotterdam heeft op 20 september 2019 het beklag gegrond verklaard. In een aparte tegemoetkomingsbeslissing heeft de beklagrechter op 5 december 2019 aan klager een tegemoetkoming toegekend van €66,80 (S-2019-000256). Deze uitspraken zijn bijgevoegd.

Klager heeft beroep ingesteld tegen de hoogte van de toegekende tegemoetkoming.

De beroepscommissie heeft klager en de directeur van de locatie De Schie (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De beklagrechter gaat ten onrechte uit van de periode van 19 april 2019 tot en met 29 mei 2019. Klager is pas op 7 juni 2019 teruggeplaatst bij stichting Moria te Nijmegen. Klager heeft dan ook 49 dagen ten onrechte in de PI verbleven. Klager ging vanuit een situatie waarin hij alle vrijheden had terug naar een situatie zonder vrijheden. Klager acht die periode vergelijkbaar met het onterecht vastzitten in een PI. Daar dient volgens hem een vergoeding tegenover te staan van €85,- per dag, nu dit dient te worden geschaard onder de reikwijdte van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering. Klager voelt zich afgescheept met €1,67 per dag. De periode waarin hij is teruggeplaatst, heeft bij hem veel stress veroorzaakt. Klager wil alle dagen aan hem vergoed zien (49 x €85,- = €4.165,-), een vergoeding voor niet afgemaakte rouwtherapie (€139,39) en misgelopen uitkering (49 x €11,46 = €561,54) alsmede etensgeld (zeven weken x €25,- = €175,-). Bij elkaar gaat het om een totaalbedrag van €5.040,93.

Standpunt van de directeur

Klager is inderdaad op 7 juni 2019 teruggeplaatst. Dat betekent dat klager 49 dagen in een inrichting met een verkeerd regime heeft gezeten. De beklagrechter is terecht bij de vaststelling van de tegemoetkoming uitgegaan van de standaardbedragen tegemoetkomingen. Er is geen sprake van een onterechte plaatsing in een PI, gelet op het feit dat klager vanwege een misdrijf is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende sanctie. 

3. De beoordeling

Klager verbleef op basis van een beslissing van de directeur bij de stichting Moria voor een detentie vervangende behandeling op grond van artikel 43, derde lid, van de Penitentiaire beginselenwet. Onweersproken is dat klager in de periode van 19 april 2019 tot en met 7 juni 2019, te weten voor de duur van 49 dagen, is teruggeplaatst in de PI.

De beroepscommissie stelt voorop dat een tegemoetkoming is bedoeld voor het door klager ondervonden ongemak. Als sprake is van schade en deze schade eenvoudig is te begroten, is er aanleiding schadevergoedingsaspecten te betrekken bij de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming. In dit geval is de door klager gestelde – maar niet voor alle posten voldoende onderbouwde - omvang van de schade niet eenvoudig vast te stellen. Voor het verkrijgen van een schadevergoeding staan voor klager andere wegen open.

De beroepscommissie vindt het tarief horend bij het ten onrechte niet kunnen deelnemen aan een Penitentiair Programma (€75,-) in deze situatie passender dan het door de beklagrechter gehanteerde tarief passende bij een verblijf in een verkeerde inrichting met een verkeerd regime ten bedrage van €50,- per maand. De beroepscommissie ziet aanleiding om het aantal dagen af te ronden naar twee maanden en is daarom van oordeel dat aan klager een tegemoetkoming van €150,- dient te worden toegekend. 

De stelling van klager dat deze situatie onder de reikwijdte van artikel 89 (oud, thans artikel 533) van het Wetboek van Strafvordering valt en op basis daarvan aan hem een hogere tegemoetkoming dient te worden toegekend, volgt de beroepscommissie niet. Dit artikel heeft betrekking op schade ten gevolge van ondergane verzekering in de situatie dat de zaak is geëindigd zonder straf of maatregel. Daarvan is bij klager geen sprake. 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de tegemoetkomingsbeslissing van de beklagrechter. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €150,-.

Deze uitspraak is op 8 juli 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. T.B. Trotman, voorzitter, mr. R.H. Koning en mr. D. van der Sluis, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven