Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5318/GA, 13 juli 2020, beroep
Uitspraakdatum:13-07-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-19/5318/GA                

Betreft [klager]            Datum 13 juli 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft (zo begrijpt de beroepscommissie) beklag ingesteld tegen a) intimiderende bejegening door een inrichtingsmedewerker en b) het (nalaten te) handelen door het afdelingshoofd hierop (VU-2019-000711).

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught heeft op 18 november 2019 het beklag ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. M. Berkel, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De opvolgende raadsman, mr. Y. Özdemir, heeft de aanvullende gronden van het beroep ingediend.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de PI Vught (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De opmerkingen van de inrichtingsmedewerker zijn zeer kwalijk, denigrerend en beledigend en niet als grap bedoeld. Ook is de handelwijze van het afdelingshoofd niet correct geweest. Door de directie is aangegeven dat het afdelingshoofd heeft gesproken met de inrichtingsmedewerker en dat afgesproken is dat dit niet meer zou gebeuren. Het gedrag van de medewerker is echter niet veranderd. Klager heeft hierover eerder een klacht ingediend welke niet is behandeld en de Commissie van Toezicht niet heeft bereikt. Het lijkt erop dat de klachten van klager worden tegengewerkt of gebagatelliseerd. Klager vindt dat de directie niet voldoende heeft geacteerd. 

Standpunt van de directeur

Door de directie is voldoende geacteerd omtrent de uitlatingen gedaan tegen klager. Het betreft feitelijk handelen van een personeelslid en dus geen door of namens de directeur genomen beslissing, nu geen opdracht is gegeven tot dergelijk feitelijk handelen. Doordat door het afdelingshoofd met het betreffende personeelslid is gesproken en het personeelslid is gewezen op zijn uitlatingen, is adequaat gereageerd op het voorval. Bovendien zijn er afspraken gemaakt met het betreffende personeelslid. Verder worden de klachten van klager  doorgestuurd naar de beklagcommissie. Van tegenwerking of het bagatelliseren van de klachten is geen sprake.

3. De beoordeling

Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Dit verzoek is niet onderbouwd, terwijl de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.

Onderdeel a van de klacht ziet op de bejegening van klager door een personeelslid binnen de inrichting. Ingevolge artikel 60, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) kan een gedetineerde bij de beklagcommissie beklag doen over een hem betreffende door of namens de directeur genomen beslissing. De beroepscommissie is van oordeel dat de bejegening van klager in de inrichting geen door of namens de directeur jegens klager genomen beslissing als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw betreft en dat klager in zoverre alsnog niet in zijn beklag kan worden ontvangen.

Onderdeel b van de klacht houdt in dat het afdelingshoofd niet voldoende adequaat heeft gehandeld naar aanleiding van klagers klachten over de intimiderende bejegening door het betreffende personeelslid. Blijkens de mededelingen van de directie is de betreffende inrichtingsmedewerker door het afdelingshoofd aangesproken over de gedane uitlatingen en zijn er afspraken gemaakt. De beroepscommissie is van oordeel dat niet gebleken is dat door het afdelingshoofd niet adequaat is gehandeld. Daarnaast bieden de stukken geen aanwijzingen dat klager met betrekking tot zijn klachten wordt tegengewerkt of niet serieus wordt genomen.

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard, met aanvulling van gronden.

4. De uitspraak

De beroepscommissie vernietigt ten aanzien van beklagonderdeel a de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart klager ten aanzien van beklagonderdeel a alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag.

De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van beklagonderdeel b ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van gronden.

Deze uitspraak is op 13 juli 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. dr. J. de Lange, voorzitter, mr. J.M.L. Niederer en mr. A.M.G. Smit, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven