Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-20/3935/SJA, 8 juli 2020, schorsing
Uitspraakdatum:08-07-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          S-20/3935/SJA                

Betreft [verzoeker]      Datum 8 juli 2020

Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van [verzoeker], geboren: 1998 (hierna: verzoeker)

1. De procedure

De directeur van de Rijks Justitiële Jeugdinrichting (RJJI) Den Hey-Acker te Breda (hierna: de directeur) heeft op 2 juli 2020 verzoekers verloven stopgezet.

Verzoekers raadsman, mr. A.D. Kloosterman, vraagt namens verzoeker om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek en van het klaagschrift (HA-2020-230).

2. De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.

Op grond van artikel 30, vierde lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) kan de directeur verlof intrekken, als een jeugdige een bepaalde voorwaarde niet nakomt. Tussen partijen staat niet ter discussie dat verzoeker op 1 juli 2020, om redenen die voor zijn rekening en risico komen, anderhalf uur te laat is teruggekeerd van verlof. Uit de inlichtingen van de directeur volgt dat verzoeker die dag bovendien één afgesproken belmoment gemist heeft. Hoewel verzoeker, gelet op de naderende einddatum van zijn PIJ-maatregel op 13 juli 2020, evident een groot belang heeft bij de voortzetting van zijn verloven en daarmee behoud van zijn baan, kan de beslissing van de directeur niet op voorhand als zodanig onredelijk of onbillijk worden aangemerkt, dat het verzoek zou moeten worden toegewezen. Bij dat oordeel is in aanmerking genomen dat verzoeker, op grond van de eerdere stopzetting van zijn verlof op 17 februari 2020, wist wat de consequenties konden zijn van het zich niet houden aan de voorwaarden en te laat terugkeren van verlof. De voorzitter zal het verzoek daarom afwijzen.

3. De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek af.

Deze uitspraak is op 8 juli 2020 gegeven door mr. P. de Bruin, voorzitter, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven