Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6670/GV, 29 juni 2020, beroep
Uitspraakdatum:29-06-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/6670/GV             

           

Betreft [klager]            Datum 29 juni 2020

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 6 april 2020 klagers verzoek tot strafonderbreking afgewezen.

Klagers raadsman, mr. G.G.J.A. Knoops, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klagers verzoek moet begrepen worden in een humanitaire context. Klager wil zijn moeder graag nog bij leven zien en tijd met haar doorbrengen. Het is onduidelijk waarop wordt gebaseerd dat niet van een hechte band is gebleken. Justitie heeft klagers moeder hierover niet benaderd. Het is evident dat zijn moeder hem wil zien, nadat klager – door toedoen van de Nederlandse Staat – vijfeneenhalf jaar in Thailand heeft vastgezeten. Het Openbaar Ministerie (OM) en verweerder zijn niet gekwalificeerd om te beoordelen of sprake is van een hechte band. De betwisting daarvan is voorts onbegrijpelijk, nu klagers moeder een brief heeft overgelegd waarover verweerder ook beschikt. Daaruit blijkt duidelijk van een hechte band. In beroep is nog een nadere verklaring overgelegd.

De stelling van verweerder dat niet duidelijk is waarom klagers moeder hem na de coronacrisis niet in de inrichting zou kunnen bezoeken, getuigt niet van enige realiteitszin. Het lijkt erop dat de maatregelen nog lange tijd zullen voortduren. Daarbij is van belang dat klagers moeder 88 jaar oud is en lijdt aan verschillende aandoeningen, waaronder Chronic Obstructive Pulmonary Disease (COPD), waardoor zij een verhoogd risico loopt op een ernstig beloop in geval van besmetting met het coronavirus. Op dit moment valt dan ook niet te overzien of klagers moeder ooit nog in staat zal zijn naar de inrichting af te reizen. Bovendien kan in de gegeven omstandigheden niet worden volstaan met een kortdurend bezoek. Klagers moeder heeft toestemming gegeven aan de medisch adviseur van de afdeling Individuele Medische Advisering (IMA) voor het inzien van haar medische gegevens.

Klagers moeder woont in Brabant, waar het aantal slachtoffers van de coronacrisis uitzonderlijk hoog is. Dat vormt dan ook een bijzondere omstandigheid. Niet kan worden volstaan met de enkele stelling dat iedereen nu eenmaal met het coronavirus besmet zou kunnen raken.

Incidenteel verlof leent zich niet voor de te verwezenlijken doelen. Dat zou (gelet op de reistijd) immers neerkomen op een contact van slechts enkele uren. Gelet op de lange tijd dat klager en zijn moeder elkaar niet hebben kunnen zien, is dat onvoldoende. Dat klemt temeer nu zijn moeder waarschijnlijk geen jaren meer te leven heeft, gelet op haar leeftijd, haar aandoeningen en de mogelijkheid besmet te raken met het coronavirus. Het zou van onredelijke hardvochtigheid getuigen om de verzochte strafonderbreking niet toe te kennen.

 

Standpunt van verweerder

Klager stelt in beroep dat het verzoek op humanitaire gronden is gedaan, maar in zijn motivatiebrief van 17 maart 2020 schrijft hij wel degelijk de mantelzorg voor zijn moeder te willen dragen. Niettemin wordt onderkend dat het verzoek mede rust op humanitaire gronden. Klager heeft zijn moeder lange tijd niet gezien. Wel heeft zij hem eenmaal bezocht, op 30 januari 2020. Het is niet gebleken dat zij hem tussen 30 januari 2020 en de aanvang van de coronamaatregelen (medio maart 2020) niet heeft kunnen bezoeken. Verweerder twijfelt niet aan de (hechtheid van de) band tussen beiden. Dat is ook niet van invloed geweest op de afwijzing van het verzoek.

De beroepscommissie heeft in RSJ 20 april 2020, R-20/6217/GV overwogen dat klagers wens om zijn moeder te bezoeken begrijpelijk is, maar dat op dat moment niet was gebleken van een (medische) noodzaak tot het verlenen van strafonderbreking op die grond. Inmiddels heeft de medisch adviseur van de IMA advies uitgebracht. Zij acht strafonderbreking medisch niet geïndiceerd. Dat is niet anders nu klagers moeder in Brabant woont. Ook voor veel andere gedetineerden geldt dat zij familie in Brabant hebben.

Zodra dat weer is toegestaan, zou klagers moeder hem misschien weer kunnen bezoeken in de inrichting. Of zij daartoe te zijner tijd in staat is, zou de medisch adviseur op dat moment moeten bepalen.

Het verzoek is niet afgewezen omdat incidenteel verlof zou volstaan, maar omdat de noodzaak van strafonderbreking niet is gebleken (vergelijk wederom RSJ 20 april 2020, R-20/6217/GV). Overigens wordt bij het verlenen van incidenteel verlof rekening gehouden met de reistijd (artikel 24, vierde lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling)).

 

Uitgebrachte adviezen

De directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, gelet op de overige adviezen.

Het OM heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, omdat verloven in verband met de coronacrisis zijn uitgesloten, het verzoek niet wordt onderbouwd door een onafhankelijk medisch advies van de afdeling IMA, de hechte band tussen klager en zijn moeder niet is aangetoond, niet is aangegeven waarom niet kan worden volstaan met een kortdurend en begeleid incidenteel verlof en klagers moeder recent nog op bezoek in de PI is geweest. Daarnaast verwijst het OM naar het advies dat eerder is gegeven in het kader van klagers vorige verzoek om strafonderbreking (zie RSJ 20 april 2020, R-20/6217/GV). Daarbij is terugkeer in de PI niet mogelijk tijdens de coronacrisis.

De politie heeft onderzoek gedaan naar het verlofadres en dit in orde bevonden.

De medisch adviseur van de afdeling IMA acht strafonderbreking op medische gronden niet geïndiceerd, nu klagers moeder voldoende steun ontvangt en geen sprake is van terminaal lijden. Evenmin is de verwachting dat zij op korte termijn komt te overlijden.

 

3. De beoordeling

Klager is sinds 16 januari 2020 in Nederland gedetineerd. Hij ondergaat – na omzetting via de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS) – een gevangenisstraf van tien jaar en acht maanden met aftrek, wegens witwassen. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 28 augustus 2021.

In artikel 34 van de Regeling staat dat strafonderbreking kan worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof.

In artikel 36 van de Regeling staat – voor zover nu relevant – dat strafonderbreking kan worden verleend voor verzorging van een ernstig zieke ouder.

Klager heeft verzocht om strafonderbreking, omdat hij tijd wil doorbrengen met zijn 88-jarige moeder, die aan verschillende aandoeningen lijdt (waaronder COPD).

De beroepscommissie begrijpt klagers wens om zijn moeder te bezoeken en ook dat hij daarvoor graag een langere periode de inrichting zou willen verlaten, indachtig de duur van zijn detentie in een Thaise gevangenis en de omstandigheden waaronder hij daar verbleef. Een noodzaak om aan klager strafonderbreking op medische gronden te verlenen, is echter niet gebleken en klagers wens is op zichzelf niet zo zwaarwegend dat hem strafonderbreking zou moeten worden verleend. De (algemene) noodzaak dat een opgelegde gevangenisstraf zo spoedig mogelijk en volledig ten uitvoer wordt gelegd staat daar immers tegenover. Hiervan mag de Thaise overheid in het algemeen en in deze specifieke zaak ook uitgaan (vergelijk RSJ 20 april 2020, R-20/6217/GV).

Daarbij komt dat incidenteel verlof op dit moment niet is uitgesloten (RSJ 2 juni 2020, R 20/7049/GV). Dat is volgens de wet in beginsel de aangewezen verlofvorm voor een bezoek aan – zakelijk weergegeven – iemand die door ziekte niet in staat is de inrichting te bezoeken (artikel 22 van de Regeling).

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 29 juni 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. S. Djebali, voorzitter, F. van Dekken en mr. J.M.L. Niederer, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.

      

secretaris        voorzitter

Naar boven