Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4554/GA, 15 juni 2020, beroep
Uitspraakdatum:15-06-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-19/4554/GA 

Betreft [klager]            Datum 15 juni 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen:

a.         het openen van geprivilegieerde post (MB-2019-000128); en

b.         onjuiste dan wel onvolledige informatie in het penitentiair dossier van klager (MB-2019-000158).

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Middelburg heeft op 19 augustus 2019 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag als vermeld onder a. en het beklag als vermeld onder b. ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. S. van Minderhout, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van de PI Middelburg (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Ten aanzien van het beklag als vermeld onder a.

De beklagcommissie heeft geoordeeld dat het openen van de post geen beslissing is die klager betreft waardoor klager niet-ontvankelijk is verklaard in zijn beklag. Klager meent dat deze beslissing onvoldoende blijk geeft van een juiste beoordeling van de feiten en omstandigheden. Uit de omstandigheid dat klager de envelop niet zelf heeft beschreven en dientengevolge niet van hem afkomstig zou zijn, kan niet zonder meer de conclusie worden getrokken dat de post geen betrekking heeft op klager. Het gaat hier slechts om verrichtte formele handelingen ten behoeve van de verzending: het schrijven op de envelop en het zorgdragen voor de verzending hiervan. Hetgeen ook blijkt uit de beslissing van de beklagcommissie. Klager heeft met de inhoud van de brief in de envelop wel degelijk bemoeienis gehad. De medegedetineerde wilde van klager een woning huren en om te verifiëren of die medegedetineerde wel voldoende vermogen/verhaalsmogelijkheden had voor het huren van de woning, heeft klager aan de medegedetineerde verzocht zijn ontslagbewijs aan klagers advocaat door te sturen.

Klager heeft de handelingen die nodig zijn om de brief te verzenden niet zelf verricht, maar heeft de medegedetineerde wel verzocht het een en ander te versturen aan zijn advocaat, waardoor hij bemoeienis heeft gehad met de inhoud van het schrijven. Gelet hierop betreft het openen van de post wel degelijk een beslissing die klager betreft. Klager dient dan ook ontvangen te worden in zijn klacht.

Ten aanzien van het beklag als vermeld onder b.

Als gevolg van het openen van de advocatenpost heeft klager nadelige gevolgen ondervonden. De inhoud van de post is een eigen leven gaan leiden. Als gevolg hiervan is onjuiste en onvolledige informatie opgenomen in het penitentiair dossier van klager, welke informatie bovendien onterecht bekend is geworden nu de post niet geopend had mogen worden. Klager ondervindt hier grote hinder van. Deze informatie is namelijk betrokken bij de beoordeling van een verlofaanvraag, welke aanvraag op 21 mei 2019 is afgewezen. Klager stelt zich op het standpunt dat de directeur tekort is geschoten in zijn zorgplicht. Deze zorgplicht houdt mede in dat juiste en volledige informatie in het dossier wordt vermeld. Klager heeft dan ook verzocht om correctie van de onjuiste informatie in zijn penitentiair dossier.

Klager is van mening dat ook deze beslissing van de beklagcommissie geen, althans onvoldoende, blijk geeft van een juiste beoordeling van de feiten en omstandigheden in zijn geval. Niet blijkt dat de beklagcommissie onderzoek heeft verricht naar de juistheid van de melding in het penitentiair dossier. De beklagcommissie stelt dat niet is gebleken dat de melding feitelijk onjuist is, maar evenmin is gebleken dat de melding juist is. De beklagcommissie heeft geoordeeld dat de passages waarvan klager correctie heeft verzocht subjectief van aard zijn, echter niet valt in te zien op welke wijze duidelijk is dat de vermelding subjectief van aard is, waarbij geldt dat deze informatie wel is meegenomen in de beoordeling van een verlofaanvraag.

Standpunt van de directeur

De directeur heeft het standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling

Beklag a.

De beroepscommissie stelt vast dat onweersproken is dat de post door een medegedetineerde is verstuurd. Het betreft derhalve geprivilegieerde post van een medegedetineerde, hier staat voor klager geen beklag tegen open. De door klager gestelde bemoeienis met de inhoud van het schrijven doet daar niets aan af. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan dan ook naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep ten aanzien van het beklag als vermeld onder a. zal daarom ongegrond worden verklaard.

Beklag b.

De klacht ziet op de vermelding van het incident met betrekking tot het onder beklag a. vermelde poststuk in het penitentiair dossier van klager. Klager wil dat de opgenomen passage daarover uit zijn penitentiair dossier verwijderd of gecorrigeerd wordt. De beroepscommissie volgt klager niet in zijn stelling dat in zijn penitentiair dossier hierover onjuiste informatie is opgenomen. Naar het oordeel van de beroepscommissie is de directeur dan ook niet tekort geschoten in zijn zorgplicht door deze melding op te nemen in klagers penitentiair dossier. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep ten aanzien van het beklag als vermeld onder b. zal daarom ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake het beklag als vermeld onder a. en b. ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, met aanvulling van de gronden.

Deze uitspraak is op 15 juni 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter, mr. D. van der Sluis en U.P. Burke, leden, bijgestaan door mr. M.S. Ferenczy, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven