Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/5756/GB, 10 juni 2020, beroep
Uitspraakdatum:10-06-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/5756/GB             

Betreft klager  Datum  10 juni 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van klager (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot overplaatsing naar het huis van bewaring (HVB) van het Justitieel Complex (JC) Zaanstad.

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 7 januari 2020 afgewezen.

Klagers raadsman, mr. J.A.W. Knoester, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De bestreden beslissing is onvoldoende gemotiveerd, omdat er geen deugdelijke belangenafweging is gemaakt tussen klagers belang en het uitgangspunt dat gedetineerden die in voorarrest verblijven bij voorkeur gedetineerd worden in een HVB in het arrondissement van vervolging.

Het gaat niet goed met klager in de Penitentiaire Inrichting (PI) Alphen te Alphen aan den Rijn. Klager kampt met PTSS en het heeft in de PI Alphen ruim zeven maanden geduurd voordat zijn verzoek om hulp van een psycholoog is doorgestuurd. Hij heeft daarom minder vertrouwen in de PI Alphen en ervaart geen gevoel van veiligheid. Klager twijfelt aan de objectiviteit van medewerkers van de PI Alphen, omdat sprake is geweest van een geweldsincident waarbij hij door een bewaarder ernstig is mishandeld. Klager heeft hierdoor last van paniekaanvallen. In de bestreden beslissing wordt hier onvoldoende waarde aan gehecht.

Klager wil overgeplaatst worden naar het HVB van JC Zaanstad, waar hij bezoek van zijn netwerk kan blijven ontvangen.

Standpunt van verweerder

Verweerder verwijst naar de inhoud van de bestreden beslissing. Op grond van artikel 60 van de Penitentiaire beginselenwet kan klager een klaagschrift indienen tegen de gang van zaken rond de verwijzing naar de psycholoog. De medische dienst en de inrichtingsarts vallen onder de verantwoordelijkheid van de directeur van de PI. Verweerder heeft op dit punt geen bevoegdheid hier een oordeel over te hebben.

Met betrekking tot het geweldsincident merkt verweerder op dat de PI Alphen heeft laten weten dat zij betwist dat sprake is geweest van een geweldsincident en dat het beroep over deze kwestie nog in behandeling is bij de RSJ (R-19/5135/GA).

Klagers plaatsing in de PI Alphen is een juiste regionale plaatsing geweest, nu klager is ingesloten voor het arrondissementsparket Den Haag. Bezoekproblemen zijn inherent aan het ondergaan van detentie en klager ontvangt regelmatig bezoek in de PI Alphen.

3. De beoordeling

Klager verblijft op dit moment in het HVB van de PI Alphen. Hij wil graag worden overgeplaatst naar het HVB van het JC Zaanstad, omdat hij door negatieve ervaringen met de medische dienst en een bewaarder minder vertrouwen heeft in de PI Alphen en zich daar ook niet meer veilig voelt. Daarnaast kan hij in het JC Zaanstad bezoek blijven ontvangen.

Op grond van artikel 24, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden wordt een gedetineerde die nog niet is veroordeeld, bij voorkeur in het arrondissement van vervolging geplaatst. Hiervan kan afgeweken worden indien sprake is van bijzondere omstandigheden. Klager is ingesloten voor het arrondissement Den Haag, waarbinnen de PI Alphen is gelegen.

Klagers standpunt dat hij minder vertrouwen heeft in de PI Alphen en zich daar ook niet veilig voelt, is niet nader onderbouwd en van een onveilige situatie is niet gebleken. De beroepscommissie neemt hierbij in aanmerking dat uit het selectieadvies van de PI Alphen van 16 december 2019 volgt dat de medische dienst geen bijzonderheden heeft geconstateerd ten aanzien van klager. Indien klager een klacht heeft over de medische dienst, kan hij zich daarover beklagen bij het hoofd van de medische dienst van de PI. Met betrekking tot het handelen van een personeelslid van de PI Alphen bij het insluiten van klager overweegt de beroepscommissie als volgt. Klagers klacht hiertegen was door de beklagcommissie gegrond verklaard, maar de beroepscommissie heeft het beroep van de directeur hiertegen gegrond verklaard en de beslissing van de beklagcommissie vernietigd (RSJ 6 april 2020, R 19/5135/GA). Hoewel klager dit incident als naar kan hebben ervaren, is niet aannemelijk geworden dat sprake is geweest van (fysiek) geweld ten opzichte van klager. Wel was er sprake van een vorm van (fysieke) dwang, die door de beroepscommissie in genoemde uitspraak als redelijk is beoordeeld. 

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 10 juni 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, mr. M.J. Stolwerk en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door J.A. van der Veen, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven