Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-20/3605/SGA, 15 mei 2020, schorsing
Uitspraakdatum:15-05-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          S-20/3605/SGA

Betreft [verzoeker] Datum 15 mei 2020

 

Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van[verzoeker] (hierna: verzoeker)

 

1. De procedure

De directeur van de locatie Hoogvliet (hierna: de directeur) heeft op 11 mei 2020 aan verzoeker een disciplinaire straf opgelegd van vijf dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege het vertonen van opruiend gedrag, ingaande op 11 mei 2020 om 11.30 uur en eindigend op 16 mei 2020 om 11.30 uur.

Verzoekers raadsman, mr. M. Iwema, vraagt namens verzoeker om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek en van het klaagschrift (HO 2020-175).

 

2. De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

Namens verzoeker wordt aangevoerd dat de ingediende gronden in de eerdere schorsingsverzoeken met de kenmerken S-20-3529/SGA en S-20/3579/SGA als herhaald en ingelast dienen te worden beschouwd. Verzoeker lijdt aan PTSS en klinische depressie waarmee de disciplinaire straf voor verzoeker extra hard aankomt en wellicht medisch onverantwoord is. Er heeft geen belangenafweging plaatsgevonden. Namens verzoeker wordt tevens de vraag gesteld of de directeur de medische dienst en een psycholoog heeft geraadpleegd alvorens de disciplinaire straf te hebben opgelegd.

Uit de schriftelijke inlichtingen van de directeur komt naar voren dat verzoeker een disciplinaire straf is opgelegd wegens opruiing nu verzoeker dertig medegedetineerden heeft betrokken bij een beklag over zijn arbeidsongeschiktheidsstatus door een handtekeningenlijst rond te laten gaan over de afdeling. De directeur acht dit gedrag een bedreiging voor de orde, rust en veiligheid binnen de inrichting. 

Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter kan het door medegedetineerden laten ondertekenen van een verklaring op zichzelf niet worden gekwalificeerd als opruiing. Voorts blijkt noch uit de inhoud van de bestreden beslissing noch uit de toelichting van de directeur op het schorsingsverzoek van feiten en omstandigheden die maken dat er wel sprake is geweest van opruiend gedrag dan wel sprake is geweest van (een) zodanig ernstige misdraging(en) van verzoeker, dat dit – naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – de hier aan de orde zijnde disciplinaire straf kan rechtvaardigen. Het verzoek zal daarom worden toegewezen.

 

3. De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.

 

Deze uitspraak is op 15 mei 2020 gegeven door mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, bijgestaan door bc. L. Vis-van Alff, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven