Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6240/GB, 31 maart 2020, beroep
Uitspraakdatum:31-03-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/6240/GB             

Betreft [klager]            Datum 31 maart 2020

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 13 januari 2020 klager opgeroepen om zich op 5 maart 2020 te melden in de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught, voor het ondergaan van 329 dagen gevangenisstraf.

Op 29 januari 2019 heeft klager een verzoek ingediend bij verweerder om de aan hem opgelegde gevangenisstraf in een Beperkt Beveiligde Inrichting (BBI) te ondergaan. Verweerder heeft dat verzoek op 28 februari 2020 afgewezen.

Klagers raadsvrouw, mr. H.M.S. Cremers, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager verzet zich niet tegen het ondergaan van de aan hem opgelegde straf en wenst hieraan zo spoedig mogelijk te beginnen. Vanwege zijn status als zelfmelder komt hij in aanmerking voor rechtstreekse plaatsing in een BBI. Aan de voorwaarden voor een dergelijke plaatsing, zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing gedetineerden (de Regeling), wordt in zijn geval voldaan.

Het gestelde vlucht- en maatschappelijk risico is verwaarloosbaar, temeer nu er in dat verband voorwaarden kunnen worden gesteld. Klager heeft weliswaar een vijf pagina’s tellende justitiële documentatie, maar hij is meermalen vrijgesproken en verschillende strafzaken zijn geseponeerd. Het is onredelijk deze feiten mee te nemen in de beoordeling van de vraag of sprake is van een vlucht- en maatschappelijk risico. Naast de huidige strafzaak is klager in de afgelopen vijf jaar voor slechts één feit veroordeeld, waarbij hem een geldboete is opgelegd. Daarnaast heeft zijn strafzaak niet op media-aandacht kunnen rekenen. Uit het reclasseringsadvies van 1 oktober 2015 volgt dat het risico op het zich onttrekken aan voorwaarden als laag tot gemiddeld wordt ingeschat. Gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis heeft hij de gestelde voorwaarden nageleefd en daarnaast heeft hij zich op de genoemde datum in de PI Vught gemeld. Bovendien heeft hij een gezin waarvoor hij zich verantwoordelijk voelt. Zijn minderjarige zoon is gediagnosticeerd met een autismespectrumstoornis en behoeft extra zorg.

Verder is klager veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden en is hij vanwege zijn zelfmelderstatus geplaatst in het plusprogramma. Daarnaast beschikt hij over een aanvaardbaar verlofadres. Hij woont met zijn gezin in een huurwoning. Het standpunt van verweerder dat in verband met zijn justitiële documentatie een aanvaardbaar verlofadres ontbreekt, mist feitelijke grondslag en kan in redelijkheid niet worden gevolgd.

 

Standpunt van verweerder

In het kader van klagers verzoek om rechtstreekse plaatsing in een BBI is onderzocht of hij voldoet aan de voorwaarden voor een dergelijke plaatsing, als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Regeling. Klager voldoet niet aan de criteria voor plaatsing in een BBI. Uit het uittreksel van zijn justitiële documentatie blijkt dat hij regelmatig met politie en justitie in aanraking is gekomen. Klager is veroordeeld voor handelen in strijd met de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd. Zoals genoemd in het reclasseringsadvies van 1 oktober 2015, zijn in zijn woning diverse wapens met patronen, boksbeugels, pepperspray, nagemaakte handgranaten en een taser aangetroffen. Gelet hierop is sprake van een meer dan beperkt vlucht- en maatschappelijk risico en ontbreekt op dit moment een aanvaardbaar verlofadres.

 

3. De beoordeling

Op 10 september 2013 is de Regeling gewijzigd waardoor de verplichting is vervallen om zelfmelders bij een eerste plaatsing in een BBI te plaatsen (Stcrt. 2013, 25079). Vanaf 1 maart 2014 worden zelfmelders in het plusprogramma van een inrichting met een normaal beveiligingsniveau geplaatst. Uit de nota van toelichting bij de wijziging van de Regeling, in verband met de invoering van promoveren en degraderen van gedetineerden (Stcrt. 2014, 4617), volgt verder dat zelfmelders verantwoordelijkheid tonen voor hun gedrag en met name voor de executie van hun gevangenisstraf. Zij worden daarvoor beloond door hen direct bij aanvang van hun detentie te promoveren naar het plusprogramma. Daarmee komen zij sneller dan niet-zelfmelders in aanmerking voor plaatsing in een (Zeer) Beperkt Beveiligde Inrichting (Z)BBI of Afdeling. Wel moeten zelfmelders ook voldoen aan de overige vereisten.

Zoals de beroepscommissie eerder heeft overwogen, betekent het voorgaande niet dat verweerder geheel de bevoegdheid is ontnomen om zelfmelders (alsnog) direct in een BBI te plaatsen, indien de zelfmelder voldoet aan de wettelijke voorwaarden voor plaatsing in een BBI (RSJ 14 maart 2019, R-19/3025/GB en RSJ 10 mei 2019, R-19/3433/GB).

Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Regeling komen voor plaatsing in een BBI of een beperkt beveiligde afdeling in aanmerking gedetineerden:

     a. die een beperkt vlucht- en maatschappelijk risico vormen;
     b. die een strafrestant hebben van maximaal achttien maanden;
     c. die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres; en
     d. die zijn gepromoveerd.

Klager is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, met aftrek, wegens handelen in strijd met de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd. Op 5 maart 2020 heeft hij zich in de PI Vught gemeld voor het ondergaan van deze gevangenisstraf. In verband met zijn zelfmeldstatus is hij in het plusprogramma geplaatst.

Klagers verzoek om rechtstreekse plaatsing in een BBI is afgewezen, in verband met een meer dan beperkt vlucht- en maatschappelijk risico en het ontbreken van een aanvaardbaar verlofadres. Blijkens een uittreksel van zijn justitiële documentatie is hij meermalen met politie en justitie in aanraking gekomen, waaronder voor de Opiumwet (veroordeling van 12 juli 2017) en eerder voor mishandeling en overtreding van de Wet wapens en munitie. Aan klager zijn door de rechter geldboetes opgelegd, dan wel heeft hij een transactie betaald. Ten aanzien van zijn huidige strafzaak, betreffende overtreding van de Wet wapens en munitie, is bekend dat in zijn woning en in een door hem gehuurde loods diverse wapens met patronen, boksbeugels, pepperspray, nagemaakte handgranaten en een taser zijn aangetroffen.

Naar het oordeel van de beroepscommissie kon verweerder in het licht van het voorgaande in redelijkheid concluderen dat klager niet voldoet aan de gestelde voorwaarden voor (rechtstreekse) plaatsing in een BBI. Gelet hierop en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 31 maart 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. M. Iedema, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.

      

secretaris        voorzitter

Naar boven