Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/5692/GB, 4 mei 2020, beroep
Uitspraakdatum:04-05-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/5692/GB             

           

Betreft [klager]            Datum 4 mei 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 28 oktober 2019 beslist klager over te plaatsen naar de gevangenis van de Penitentiaire Inrichting (PI) Lelystad.

Klager heeft daartegen bezwaar ingesteld. Verweerder heeft op 3 januari 2020 het bezwaar ongegrond verklaard.

Klagers raadsvrouw, mr. D.N.A. Brouns, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De bestreden beslissing is onjuist en onvoldoende gemotiveerd. Klager was namelijk niet de agressor. Hij heeft moeite gehad met de interne overplaatsing, maar heeft zich uiteindelijk coöperatief opgesteld: zijn celinventaris was ingepakt en klager stond klaar te worden overgeplaatst. Ook volgens klager is deze overplaatsing hardhandig gegaan. Hij kon zijn ene arm niet draaien waardoor het omdoen van handboeien niet mogelijk was. Dit was aanleiding om bij klager een nekklem toe te passen. De reden waarom is onduidelijk, nu klager gewoonweg mee wilde werken aan de interne overplaatsing. Klager reageerde emotioneel op de nekklem, omdat hij geen lucht kreeg. Doordat klager een beweging maakte, is hij met iemand van het Interne Bijstandsteam (IBT) op de vloer gevallen, waarna de andere gedetineerden het een en ander meekregen. Dit was vooral gelegen in het feit dat tegen klager buitenproportioneel geweld werd gebruikt.

De bestreden beslissing is onzorgvuldig genomen, daar geen rekening is gehouden met de belangen van klager. Een overplaatsing is een ingrijpende beslissing. Niet is gekeken naar minder ingrijpende beslissingen, zoals een interne overplaatsing. Dat klemt temeer nu de medegedetineerden zich niet door klagers handelen opruiend hebben gedragen, maar door de handelingen van het personeel jegens hem. Ook werd gesteld dat klager geen voorkeur zou hebben uitgesproken voor de inrichting waarnaartoe hij zou worden overgeplaatst. Dat is hem echter nooit gevraagd.

 

Standpunt van verweerder

Verweerder heeft de bestreden beslissing in beroep niet nader toegelicht, maar integraal verwezen naar de beslissing van 3 januari 2020.

 

3. De beoordeling

Klager verbleef in de gevangenis van het Justitieel Complex (JC) Zaanstad. Op 28 oktober 2019 is hij overgeplaatst naar de gevangenis van de PI Lelystad, kort gezegd vanwege het verstoren van de orde, rust en veiligheid in de inrichting. Klager verblijft sinds 23 maart 2020 in de PI Nieuwegein.

Op grond van artikel 25, zevende lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) wordt een gedetineerde die tot een gevangenisstraf is veroordeeld, in beginsel in het arrondissement van vestiging geplaatst. Als daar geen plaats beschikbaar is, wordt de gedetineerde in een aanpalend arrondissement geplaatst. Gedetineerden die in het plusprogramma verblijven krijgen voorrang.

Op 23 oktober 2019 heeft de directeur van het JC Zaanstad door middel van een selectieadvies aan verweerder verzocht klager over te plaatsen naar een andere inrichting. De aanleiding hiervoor was, zo blijkt uit de schriftelijke verslagen in het dossier, dat klager op 13 oktober 2019, de dag dat klager intern zou worden overgeplaatst, bij het personeel aangaf dat hij niet wilde verhuizen. Hij wilde wel gaan, maar zou wel de boel kort en klein slaan. Ook stookte klager een medegedetineerde/medegedetineerden op om een front te maken tegen het personeel.

Toen klager enige tijd later werd overgebracht naar de strafcel, verzette hij zich, was hij verbaal agressief en uitte hij bedreigingen jegens de personeelsleden. De gedetineerden op de afdeling waren ondertussen op de deuren aan het bonken en aan het schreeuwen, hetgeen het rapporterende personeelslid een onveilig gevoel gaf.

Uit een ander schriftelijk verslag volgt dat in eerste instantie is geprobeerd klager bij zijn overbrenging naar de strafcel niet gekleed in IBT-tenue te plaatsen. Omdat klager verbaal agressief bleef, heeft het personeel besloten zich om te kleden. Toen zij terugkwamen gaf klager aan mee te willen werken. Op het moment dat zij klager uit zijn cel haalden, begon hij echter wederom te schelden en het personeel te bedreigen met de dood. Hij zei connecties te hebben binnen de Mocromaffia en deze connectie(s) in te zullen schakelen om de personeelsleden te doden. Navraag bij het personeel heeft uitgewezen dat klager inderdaad deze connecties heeft. Ook heeft klager opdracht gegeven aan andere gedetineerden om deze personeelsleden iets aan te doen. Door deze bedreigingen konden zij niet meer op hun eigen afdeling werkzaamheden verrichten. Nadat klager onder controle was gebracht en geboeid, keerde hij zich tegen de IBT-leden, waarbij hij (doods)bedreigingen uitte en probeerde te schoppen.

De beroepscommissie ziet onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan de gang van zaken zoals geschetst in voornoemde schriftelijke verslagen, waaruit ook volgt hoeveel impact de bedreigingen op het personeel hebben gehad. Met verweerder is de beroepscommissie van oordeel dat een langer verblijf van klager in de gevangenis van het JC Zaanstad geen optie was.

Verweerder stelt in de beslissing op bezwaar dat bij ‘dit soort’ overplaatsingen met name wordt gekeken naar de beschikbare celcapaciteit. In dit geval kon (bij toeval) rekening worden gehouden met klagers regio van herkomst en kon klager in een aanpalende regio worden geplaatst. In het licht van het voorgaande is de keuze voor de gevangenis van de PI Lelystad naar het oordeel van de beroepscommissie gerechtvaardigd.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 4 mei 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. M. Iedema en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. R. Smeijers, secretaris.

      

secretaris        voorzitter

Naar boven