Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-20/3323/SGA, 27 maart 2020, schorsing
Uitspraakdatum:27-03-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer S-20/3323/SGA

Betreft verzoeker

Datum 27 maart 2020

 

Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van verzoeker (hierna: verzoeker)

 

1. De procedure

De directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Middelburg (hierna: de directeur) heeft op 25 maart 2020 beslist verzoeker te degraderen naar het basisprogramma.

Verzoeker vraagt om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de schriftelijke reactie van de directeur, van de schriftelijke reactie van verzoekers raadsman, mr. M.M.J.P. Penners en van de mededeling van de secretaris van de beklagcommissie dat het schorsingsverzoek zal worden ingeschreven als klaagschrift.

 

2. De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

Voorzover verzoeker een beroep doet op artikel 58, eerste lid, van de Pbw – dat de bestreden beslissing hem niet tijdig is uitgereikt – constateert de voorzitter dat dit niet geldt voor een degradatiebeslissing.

Bij het nemen van een beslissing tot terugplaatsing van een gedetineerde in het basisprogramma (degradatie) dient de directeur volgens vaste rechtspraak van de beroepscommissie het gedrag te benoemen dat tot de degradatie leidt en een kenbare belangenafweging te maken. Uit de bestreden beslissing blijkt dat verzoekers gedrag op het onderdeel ‘stimuleren en ontmoedigen’ op onderdelen zowel als ‘groen’ als ‘oranje’ is aangemerkt. Bij het ‘oranje’ (‘dit kan beter’) gedrag is onder andere benoemd dat verzoeker zijn cel niet goed schoonhoudt en dat hij minimale inspanning levert bij de arbeid. Wanneer hij hierop wordt aangesproken protesteert hij mild tegen de aanwijzingen van het personeel. De directeur stelt dat verzoeker na de vorige bespreking in het Multi Disciplinair Overleg is verteld waar zijn aandachtspunten liggen, maar dat hij geen verbetering laat zien. Er is geen sprake van ‘rood’ gedrag, aldus de beslissing. Volgens de directeur werkt verzoeker onvoldoende aan zijn re-integratie.

Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter is uit het omschreven ‘oranje’ gedrag voor verzoeker - en gelet op het feit dat er geen sprake is van ‘rood’ gedrag, maar wel sprake is van ‘groen’ gedrag - onvoldoende gebleken dat verzoeker niet of onvoldoende meewerkt aan zijn re-integratie, zoals de directeur in de bestreden beslissing bij de belangenafweging opmerkt. Om die reden is de beslissing van de directeur tot degradatie naar het basisprogramma van verzoeker onvoldoende gemotiveerd en daarmee onredelijk.

Het verzoek zal worden toegewezen.

 

3. De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.

 

Deze uitspraak is op 27 maart 2020 gegeven door mr. J.D. den Hartog, voorzitter, bijgestaan door J.A. van der Veen, secretaris.

secretaris                                                   voorzitter

 

Naar boven