Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-20/3318/SGA, 27 maart 2020, schorsing
Uitspraakdatum:27-03-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer S-20/3318/SGA

Betreft [verzoeker]

Datum 27 maart 2020

 

Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van [verzoeker] (hierna: verzoeker)

 

1. De procedure

De directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Achterhoek te Zutphen (hierna: de directeur) heeft op 25 maart 2020 aan verzoeker een disciplinaire straf opgelegd van vijf dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege een poging tot invoer van contrabande, ingegaan op 25 maart 2020 om 14:30 uur en eindigend op 30 maart 2020 om 14:30 uur.

Verzoekers raadsman, mr. H.M.W. Daamen, vraagt namens verzoeker om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de schriftelijke reactie van de directeur en het klaagschrift.

 

2. De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

Namens verzoeker wordt gesteld dat hij niet betrokken is geweest bij de invoer van 7 gram softdrugs. Op 20 maart 2020 is hij overgeplaatst vanuit de PI Lelystad en sinds zijn binnenkomst heeft hij nog geen invoer aangevraagd. Verzoeker stelt dat een medegedetineerde zijn identiteit heeft misbruikt en dat de invoerprocedure in deze inrichting erg fraudegevoelig is. De directeur is ten onrechte en te lichtvaardig uitgegaan van zijn betrokkenheid bij de invoer van de contrabande.

Uit de inlichtingen van de directeur, waaronder het schriftelijk verslag van 24 maart 2020 en het resultaat van het nader uitgevoerde onderzoek van 25 maart 2020, komt naar voren dat tijdens de controle van verzoekers invoer 7,7 gram wiet is aangetroffen in de mouw van een jas. De directeur geeft aan dat uit nader onderzoek is gebleken dat op het aanvraagformulier voor de invoer verzoekers gegevens staan genoteerd, maar dat het handschrift op dit formulier overeenkomt met dat van zijn celgenoot. Daarnaast geeft de directeur aan dat verzoeker op 23 maart 2020 met zijn eigen belkaart een telefoongesprek heeft gevoerd met een onbekend persoon. Verzoeker vroeg de onbekende persoon of hij pen en papier bij zich had. Vervolgens gaf hij zijn voornaam, spelde hij zijn achternaam, gaf hij zijn afdelings- en celnummer door en gaf hij zijn registratienummer. De directeur geeft aan dat de dag daarna de contrabande is aangetroffen in verzoekers invoer.

Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter is in onderhavig geval onvoldoende aannemelijk geworden dat verzoeker zelf heeft verzocht tot invoer van de contrabande dan wel dat hij in het kader daarvan op 23 maart 2020 telefonisch contact heeft gehad met de onbekende persoon. Nu ook het aanvraagformulier voor de invoer waarschijnlijk het handschrift van verzoekers celgenoot bevat, heeft de directeur naar het oordeel van de voorzitter onvoldoende gemotiveerd waarom verzoeker verantwoordelijk wordt gehouden voor de invoer van de contrabande. De bestreden beslissing is daarom zodanig onredelijk en onbillijk dat termen aanwezig zijn voor toewijzing  van het verzoek.

 

3. De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.

 

Deze uitspraak is op 27 maart 2020 gegeven door mr. J.D. den Hartog, voorzitter, bijgestaan door mr. S.C. Vogel, secretaris.

secretaris                                                   voorzitter

Naar boven