Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/5693/GA, 2 april 2020, beroep
Uitspraakdatum:02-04-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         R-20/5693/GA

Betreft: [Klager]           datum: 2 april 2020

        

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. D.A.W. Dekker, namens [….], verder te noemen klager, gericht tegen een op 3 januari 2020 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichtingen (PI) Zwolle, alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Onderhavige zaak zou aanvankelijk ter zitting van de beroepscommissie van 18 maart 2020 mondeling worden behandeld. Vanwege de door de overheid getroffen maatregelen in het kader van het tegengaan van de verdere verspreiding van het Coronavirus, heeft de zitting geen doorgang kunnen vinden en is onduidelijk wanneer een behandeling op zitting weer kan plaatsvinden. Daarom heeft de beroepscommissie in deze zaak alsnog afgezien van behandeling ter zitting en besloten dat de zaak schriftelijk zal worden afgedaan. Dit ter bevordering van een afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn met inachtneming van de belangen van partijen. De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 3 januari 2020, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (verder: a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.

 

2.         De standpunten

Namens klager is het beroep als volgt – kort en zakelijk weergegeven – toegelicht. Uit de bestreden beslissing blijkt dat klager een a-dwangbehandeling moet ondergaan voor de duur van drie maanden. Deze maximale termijn is niet met (voldoende) redenen omkleed. Daarnaast is de duur van de behandeling in strijd met de wet, nu deze zo kort mogelijk dient te zijn. De toestand van klager is niet dusdanig ernstig dat dit een dwangbehandeling rechtvaardigt, mede gelet op het zeer ingrijpende karakter van deze maatregel.

De directeur heeft de bestreden beslissing als volgt – kort en zakelijk weergegeven – toegelicht. De termijn van drie maanden is bepaald omdat de effectiviteit van het depot pas na het zesde of zevende depot duidelijk wordt. Een depot wordt doorgaans vaak om de twee weken gegeven. De situatie van klager is dusdanig ernstig, zo blijkt uit hetgeen de behandelend psychiater en de psychiater die de second opinion heeft gegeven aangeven, dat een dwangbehandeling is gerechtvaardigd. Er is een uittreksel van het behandelplan van klager aanwezig. In het behandelplan staat de uitvoering van de dwangbehandeling beschreven waarbij de insteek is dat door het bestrijden van de psychose het gevaar afneemt waardoor er de mogelijkheid tot verdere resocialisatie naar een minder zorg intensieve afdeling is. Er is sprake van schizofrenie en verslaving. Het besluit tot het opleggen van een a-dwangbehandeling is niet onredelijk en onbillijk en is evenmin in strijd met de wet. De psychiater heeft te kennen gegeven dat de huidige a-dwangbehandeling niet zal worden verlengd.

 

3.         De beoordeling

Op grond van het bepaalde in artikel 46e in verbinding met artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw kan de directeur beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de gedetineerde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.

De directeur heeft de beslissing klager te verplichten tot het ondergaan van een a-dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager en van een psychiater die meer dan een jaar niet bij de behandeling van klager betrokken is geweest, maar hem kort tevoren heeft bezocht. De directeur heeft deze verklaringen conform het bepaalde in artikel 46e, tweede lid, van de Pbw overgelegd. Voorts heeft de directeur het behandelingsplan van klager overgelegd, waarin is voorzien in de mogelijkheid een geneeskundige dwangbehandeling toe te passen.

Uit de door de directeur verstrekte inlichtingen komt het navolgende – kort en zakelijk weergegeven – naar voren.

Klager is bekend met een psychotische stoornis en een forse verslaving. Klager is erg achterdochtig en is ervan overtuigd dat in de PI sprake is van een pedofielennetwerk, waar ook bewaarders deel van uitmaken. Klager heeft het idee dat hij seksueel wordt geterroriseerd. Klager denkt dat verschillende medewerkers ’s nachts rondlopen en voor zijn celdeur hangen. Klager wordt uitgescholden door deze medewerkers, onder wie ook vrouwelijke collega’s, en hij heeft het idee dat ze zeggen dat hij een kinderverkrachter is. Klager is daar razend over en spreekt het personeel daar vaak op aan. Wanneer klager iets onverwachts hoort, schreeuwt hij achterdochtige en angstige uitlatingen over seksueel misbruik op de afdeling. Klager kan dan dreigend overkomen en kan neus-aan-neus staan. Er hebben geen fysieke incidenten plaatsgevonden, maar klager heeft wel enkele malen zijn cel vernield. Klager veroorzaakt regelmatig veel geluidsoverlast, hetgeen zorgt voor veel overlast op de afdeling. Klager laat zich daar niet op aanspreken. Klager raakt tevens regelmatig geagiteerd en doet dan woedende uitspraken. Op klagers huidige afdeling heeft hij meermansbenadering nodig. Tevens is er geen resocialisatie naar een mindere zorgintensieve afdeling mogelijk omdat klager zeer veel begeleiding nodig heeft en hij snel in conflict raakt. Klager heeft een uitgebreide psychiatrische voorgeschiedenis met diverse opnames. In de afgelopen twee maanden heeft klager tweemaal een b-behandeltraject gehad vanwege acuut gevaar. Bij het toedienen van de medicatie verdwijnen de psychotische belevingen snel naar de achtergrond.

Het afdelingspersoneel doet dagelijks pogingen om met klager in contact te komen en hem aan behandelactiviteiten te laten deelnemen. Dat lukt steeds minder omdat klager zich steeds meer terugtrekt in zijn eigen psychotische binnenwereld. Daarnaast is klager meermalen overgeplaatst naar een afdeling met een lager beveiligingsniveau, omdat klager goed reageerde op zijn medicatie. Klager zette daar zijn medicatie echter niet voort waarna hij weer dreigend werd en teruggeplaatst moest worden. Klager viel ook weer terug in psychotische gedachten en handelen.

Bij klager is sprake van een ernstige psychotische stoornis zonder enig ziektebesef. Tevens is duidelijk sprake van lijdensdruk. Met klager is gesproken over de noodzaak om vrijwillig anti-psychotische medicatie in te nemen. Hij zegt dit wel toe maar neemt uiteindelijk toch zijn medicatie niet of sjoemelt hiermee.

Uit het voorgaande blijkt afdoende dat sprake is van het in artikel 46a van de Pbw vermelde gevaar, te weten het gevaar dat de gedetineerde een ander ernstig lichamelijk letsel zal toebrengen.

Gelet op het voorgaande stelt de beroepscommissie vast dat volgens de psychiaters bij klager sprake is van een psychische stoornis. Verder is voldoende aannemelijk dat klager vanuit die stoornis gevaar veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de stoornis van zijn geestvermogens klager doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Tevens is voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De directeur heeft in reactie op het beroepschrift de duur van de a-dwangbehandeling afdoende gerechtvaardigd. De beslissing van de directeur om bij klager een dwangbehandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw toe te passen kan derhalve niet worden aangemerkt als onredelijk of onbillijk.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S. Djebali, voorzitter, drs. H. Heddema en mr. drs. L.C. Mulder, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. de Groot, secretaris, op 2 april 2020.

 

 

            secretaris         voorzitter

Naar boven