Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-20/2922/SGA, 3 februari 2020, schorsing
Uitspraakdatum:03-02-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          : S-20/2922/SGA

Betreft : [verzoeker]   datum: 3 februari 2020

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. W.B.O. van Soest, namens […], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie Norgerhaven te Veenhuizen. Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 15 januari 2020, inhoudende de terugplaatsing van verzoeker in het basisprogramma (degradatiebeslissing). De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 27 januari 2020 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 28 januari 2020.

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval. Verzoeker stelt dat er bij het nemen van de bestreden beslissing geen juiste belangenafweging is gemaakt nu de directeur het “groene gedrag’’ onbesproken heeft gelaten. Tevens is de bestreden beslissing gebaseerd op één rode gedraging hetgeen niet zonder meer afdoende is om over te gaan tot degradatie. Bij het nemen van een degradatiebeslissing dient de directeur volgens vaste rechtspraak van de beroepscommissie niet alleen het gedrag dat leidt tot de bestreden beslissing te noemen, maar ook het structurele (waaronder het positieve) gedrag en dient hij een belangenafweging te maken die voor verzoeker en voor de (voorzitter van de) beroeps-en de beklagcommissie kenbaar is. Uit de inlichtingen van de directeur, waaronder de bestreden beslissing, komt naar voren dat de degradatiebeslissing is genomen naar aanleiding – naar de voorzitter begrijpt één “rode” gedraging – van verzoeker. Hierbij is benoemd dat verzoeker op 2 januari 2020 is teruggekeerd van verlof waarbij hij door een drugshond is onderzocht en deze bij verzoeker aansloeg. Verzoeker is vervolgens naar de afzondering gebracht en gevisiteerd en hij heeft aan de arts aangegeven dat hij vier bolletjes hasj had ingeslikt. Hiervoor heeft verzoeker een ordemaatregel van veertien dagen afzondering in een afzonderingscel met cameratoezicht opgelegd gekregen. In de bestreden beslissing wordt in zijn geheel niet gesproken van “groen”, “oranje” of “rood” gedrag. Nu een enkel strafwaardig feit in beginsel – uitzonderingen daargelaten - geen zelfstandige grond kan zijn voor degradatie en in de bestreden beslissing alleen de – naar de voorzitter begrijpt de “rode” gedraging – van 2 januari 2020 is benoemd, voldoet de belangenafweging van de directeur gelet op het voorgaande – naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – niet aan de daaraan gestelde vereisten en kan deze daarom de bestreden beslissing niet dragen. Het verzoek zal dan ook worden toegewezen.

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende klaagschrift zal hebben beslist.

Aldus gedaan door mr. A.M.G. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van bc. L. Vis-van Alff, secretaris, op 3 februari 2020.

secretaris                                voorzitter

Naar boven