Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3291/GA, 5 februari 2020, beroep
Uitspraakdatum:05-02-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:         R-19/3291/GA

betreft: [klager]            datum: 5 februari 2020

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. K. Bruns, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 26 maart 2019 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting Krimpen aan den IJssel, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
De beroepscommissie heeft de directeur in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw mr. K. Bruns om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a.  de omstandigheid dat klager te laat is uitgesloten op 18 december 2018 (IJ-2018-001295);
b.  het feit dat klager op 31 december 2018 plotseling moest werken waardoor hij  niet kon koken (IJ-2019-000005);
c.  een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, wegens een positieve urinecontrole (UC) (IJ-2019-000058);
d.  het feit dat klager op 9 januari 2019 te laat is uitgesloten (IJ-2019-000060);
e.  klagers terugplaatsing naar het basisregime (IJ-2019-000069);
f.  het gegeven dat klagers intake met Perspectief Herstelbemiddeling niet is doorgegaan (IJ-2019-000081);
g.  de omstandigheid dat klager doordeweeks niet de gelegenheid heeft om te koken omdat klager dan geen recreatie heeft (IJ-2019-000084);
h.  de omstandigheid dat klager niet in aanmerking komt voor een baan in de bakkerij (IJ-2019-000123);
i.   een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, wegens het niet meewerken aan een UC (IJ-2019-000183).
De beklagcommissie heeft de klachten ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven, zij het dat uit de overwegingen blijkt dat het de bedoeling is geweest de klacht onder f. (IJ-2019-000081) niet-ontvankelijk te verklaren.


2.         De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder a.:
Klager stelt dat dit voorval daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Het heeft plaatsgevonden nadat hij over andere – vergelijkbare – voorvallen had gesproken met de juridisch medewerker.
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder b.:
Klager stond op de wachtlijst voor de arbeid. Hij ging ervan uit dat hij ’s middags kon koken maar hij kreeg op 31 december rond 11 uur te horen dat hij om half 1 naar de arbeid moest. Hij heeft nog aan het personeel gevraagd of hij eerder van de arbeid kon worden opgehaald zodat hij toch kon koken, maar dat was niet mogelijk.
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder c.:
Klager heeft het formulier niet willen ondertekenen omdat het voor hem niet controleerbaar was of het zijn eigen urine betrof. Klager stelt dat de procedure niet correct is uitgevoerd. Hij is ervan overtuigd dat zijn urine is verwisseld. Het weigeren om het formulier te ondertekenen kan niet als een weigering om mee te werken aan de UC worden aangemerkt, zoals volgt uit RSJ 15 november 2013, 13/2287/GA.
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder d.:
Klager merkt op dat de werkmeester niet altijd noteert of een gedetineerde wel of niet op tijd is verschenen bij de arbeid en hij stelt vijf tot tien minuten van zijn arbeid te hebben gemist.
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder e.:
Klager betwist de drie onderdelen waarop hij volgens de inrichting ongewenst gedrag zou hebben vertoond. Daarnaast wegen deze drie incidenten niet op tegen het structurele groene gedrag van klager waardoor de beslissing tot degradatie onbegrijpelijk is.
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder f.:
Volgens klager heeft zijn casemanager de afspraak met Perspectief Herstelbemiddeling geannuleerd naar aanleiding van een uit de hand gelopen gesprek met klager. Dit is een zelfstandige beslissing geweest van de casemanager en klager dient dan ook ontvankelijk te worden verklaard in zijn beklag. Het is niet gebleken dat Perfectief Herstelbemiddeling de beslissing heeft genomen.
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder g.:
De klacht ziet op het feit dat klager maar één uur recreatie heeft en daardoor niet meer zelf kan koken. Voorts stelt klager dat hem door de week geen persoonlijk verzorgingsmoment wordt aangeboden. Klager bedoelt daarmee niet de mogelijkheid om zijn cel te poetsen, zoals de inrichting aangeeft, maar tijd voor verzorging van uiterlijke en persoonlijke hygiëne. Ook daarop ziet volgens hem artikel 44, vierde lid, van de Pbw.
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder h.:
Klager is door het MDO niet geschikt bevonden voor de bakkerij. De reden hiervoor zou gelegen zijn in het gedrag van klager binnen de inrichting. Klager stelt dat er andere gedetineerden zijn die ook op rood zitten, maar toch werken bij de bakkerij. Volgens klager wordt er met twee maten gemeten.
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder i.:
Klager stelt wel mee te hebben gewerkt aan de UC. Klager heeft immers zijn urine afgestaan. Klager was het niet eens met het verloop van de procedure en heeft daarom het formulier niet ondertekend. Het niet willen ondertekenen van het formulier kan niet worden gelijkgesteld aan het weigeren om mee te werken aan een UC. Dit heeft de Raad al beslist in de uitspraak RSJ 15 november 2013, 13/2287/GA.
De directeur heeft het standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.


3.         De beoordeling
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder a.:
Klagers klacht ziet erop dat hij op 18 december 2018 te laat is uitgesloten.
Het gesprek met de juridisch medewerker over momenten waarop klager te laat zou zijn uitgesloten heeft op 20 december 2018, dus daarna, plaatsgevonden. Wat in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie dan ook niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder b.:
Wat in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder c.:
Klagers stellingen dat de procedure niet correct zou zijn verlopen en dat zijn urine zou zijn verwisseld, zijn in beroep niet nader onderbouwd. De juistheid van zijn stellingen is niet komen vast te staan.
Wat is aangevoerd over klagers weigering het formulier te ondertekenen, kan evenmin leiden tot een gegrondverklaring van de klacht. De disciplinaire straf is opgelegd wegens een positieve UC en niet wegens de weigering het formulier te ondertekenen. Wat in beroep is aangevoerd, kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder d., e., f., g., h.:
Wat in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder i.:
Aan klager is een disciplinaire straf opgelegd omdat hij niet volledig heeft meegewerkt aan een UC. Uit het schriftelijke verslag blijkt dat klager tot en met het vullen van de buisjes heeft meegewerkt, maar dat klager daarna heeft geweigerd om de stickers op de buisjes te plakken en om te tekenen voor het correct uitvoeren van de procedure.
De wijze van uitvoering van een UC is nader geregeld in artikel 3 van de Regeling Urinecontrole penitentiaire inrichtingen (verder: de Regeling). In artikel 3, vijfde en zevende lid, van de Regeling staat - voor zover hier van belang – dat de gedetineerde na het afsluiten van de buizen vervolgens stickers met een uniek registratienummer of code op de twee buizen plakt. Zowel de gedetineerde als het personeelslid plaatsen een handtekening op het aanvraagformulier ter bevestiging dat de procedure correct is verlopen.
Namens klager is aangevoerd dat uit de jurisprudentie van de Raad volgt dat een weigering om te tekenen niet kan worden aangemerkt als een weigering om mee te werken aan een UC.
De beroepscommissie overweegt dat in het onderhavige geval niet alleen sprake is geweest van de weigering om het formulier te ondertekenen, maar ook van het weigeren door klager om de stickers op de buisjes te plakken.
De in de Regeling gegeven voorschriften strekken ertoe een zorgvuldig onderzoek te waarborgen. Een stelsel van strikte waarborgen dient de betrouwbaarheid van het onderzoek. Het is dan ook van belang dat deze voorschriften door zowel de medewerkers als de gedetineerden worden nageleefd. Voor een correct verloop van de procedure is het essentieel dat de gedetineerde zelf de stickers plakt. In onderhavig geval heeft klager, ondanks meerdere waarschuwingen, geweigerd de stickers op de buisjes te plakken. Hij heeft vervolgens geweigerd te tekenen voor het correct doorlopen van de procedure. Klager heeft daarmee niet volledig meegewerkt aan de UC en de directeur heeft dan ook in redelijkheid kunnen beslissen tot de opgelegde disciplinaire straf. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.


4.         De uitspraak
De beroepscommissie verklaart de beroepen ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, met dien verstande dat klager niet-ontvankelijk is verklaard in zijn beklag als vermeld onder f. (IJ-2019-000081) zoals volgt uit de beoordeling van de beklagcommissie, met aanvulling en wijziging van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. T.B. Trotman, voorzitter, mr. R.H. Koning en mr. J.A.M. de Wit, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Ferenczy, secretaris, op 5 februari 2020.

             secretaris        voorzitter

Naar boven