Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3556/TA, 19 november 2019, beroep
Uitspraakdatum:19-11-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:         R-19/3556/TA

betreft:            [klager]                                  datum: 19 november 2019

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 23 april 2019 van de beklagcommissie bij de Pompestichting te Nijmegen, verder te noemen de instelling, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 9 oktober 2019, gehouden in de penitentiaire inrichting Lelystad, zijn gehoord klager en namens het hoofd van voormelde tbs-instelling […], jurist. Klagers raadsman heeft schriftelijk te kennen gegeven niet aanwezig te kunnen zijn op de zitting. Klagers raadsman heeft daarbij een schriftelijke toelichting op het beroep toegezonden aan de Raad.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft de beëindiging van de uitbetaling van zak- en kleedgeld aan klager per 25 oktober 2018 (PN 2018/208).

 

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en het hoofd van de instelling

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

In geschil is de vraag of de kliniek het zak- en kleedgeld mocht inhouden, omdat klager volgens de kliniek maandelijks gemiddeld meer dan € 381,33 aan vergoeding ontving voor dagbestedingsactiviteiten. In de periode van juni tot en met oktober 2018 zit klager in de ene maand wel boven het drempelbedrag en in de andere maand eronder. Op jaarbasis kan dit echter verschillen. Indien een verpleegde ziek is, komen er minder inkomsten binnen. De commissie van toezicht (hierna: cvt) heeft geoordeeld dat de vergoeding als inkomsten moet worden gezien. Omdat klager gemiddeld meer dan € 381,33 ontving, is het beklag van klager ongegrond verklaard door de cvt. Klager stelde bij de beklagcommissie een wezenlijk punt aan de orde, namelijk dat in artikel 18.1 van de huisregels de volgende zin is opgenomen:

Het zak- en kleedgeld ontvangt de patiënt standaard elke maand en staat los van de financiële vergoeding die patiënten ontvangen voor dagbestedingsactiviteiten. 

Daar staat niet dat het zak- en kleedgeld in verbinding staat met de financiële vergoeding die patiënten ontvangen voor dagbestedingsactiviteiten. Daar staat dat patiënten standaard zak- en kleedgeld ontvangen, ongeacht de vergoeding die zij ontvangen. Als de instelling iets anders bedoelde, had het op haar weg gelegen dat ook anders op te schrijven. Dat dit niet is gebeurd, is een omstandigheid die voor rekening en risico komt van de instelling. De huisregels maken ook niet duidelijk wat onder inkomsten moet worden verstaan. Evenmin wordt duidelijk gemaakt dat de vergoeding valt onder het begrip 'inkomen' in artikel 41 van de Rvt. Klager meent van niet, maar dat bij inkomen bijvoorbeeld gedacht moet worden aan bijvoorbeeld sociale zekerheidsuitkeringen. Onduidelijk is of het begrip 'inkomsten' in de huisregels hetzelfde is als het begrip 'inkomen' in de Rvt of dat aan het eerstgenoemde begrip een ruimere betekenis moet worden toegekend. Welk begrip ook als uitgangspunt wordt genomen, de beslissing van de instelling het zak -en kleedgeld terug te vorderen mist een wettelijke grondslag. Noch de Rvt, noch het Besluit zak- en kleedgeld voor ter beschikking gestelden biedt een wettelijke grondslag voor de beslissing van de kliniek. Het is zeer de vraag of het de bedoeling van de wetgever was de instelling de bevoegdheid te geven het zak- en kleedgeld in te houden op de vergoeding als die boven het grensbedrag van € 381,33 uitkomt. Het zak- en kleedgeld dient niet teruggestort te worden naar het ministerie. De hoogte van het zak- en kleedgeld geldt voor een kalenderjaar: het gemiddelde van de vergoeding moet dan ook worden berekend aan het einde van het kalenderjaar en niet op de wijze zoals de instelling dat doet. Verder leidt de toepassing van onderhavige huisregel tot onredelijke beslissingen. Een verpleegde die gemiddeld € 380,= aan vergoeding ontvangt (en dus net onder het grensbedrag van € 381,33 blijft), krijgt er ruim € 66,= bij aan zak- en kleedgeld. Een verpleegde die net boven het grensbedrag zit, krijgt dat dus niet. Dat is onwenselijk. De beslissing van de instelling kan in redelijkheid niet in stand kan blijven.

Namens het hoofd van de instelling is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Door klager is beroep ingesteld zonder daarbij gronden in te dienen. Nu klagers raadsman pas gisteren is gekomen met het indienen van gronden, dienen hieraan consequenties te worden verbonden. Sinds 2018 wordt zak- en kleedgeld uitgekeerd, indien een verpleegde minder dan € 381,33 per maand aan vergoeding/inkomsten ontvangt. Deze grens wordt door de instelling aangehouden en deze grens wordt ook aangehouden door de belastingdienst. Onder inkomsten valt bijvoorbeeld ook het loon dat een verpleegde ontvangt. Dit staat uitgelegd in de regeling zak- en kleedgeld die op intranet beschikbaar is voor verpleegden. In het uitgekeerde bedrag is het ziektegeld en vakantiegeld inbegrepen. De dagbestedingsregeling is al eens in volle omvang door de Raad getoetst. Nu wordt uitgegaan van een hoger drempelbedrag. Bij elke behandelbespreking, waarbij het gehele team bij elkaar komt, wordt gekeken naar de inkomsten van de verpleegde en wordt bekeken of sprake is van een structurele stijging van de inkomsten en is dat het geval, dan wordt de uitkering van het zak- en kleedgeld aangepast.

 

3.         De beoordeling

Ontvankelijkheid

Voor zover namens het hoofd van de instelling is bepleit dat consequenties dienen te worden verbonden aan het niet indienen van gronden door klager en pas in een heel laat stadium alsnog door zijn raadsman, in die zin dat klager

niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het beroep, overweegt de beroepscommissie als volgt. Klager heeft beroep ingesteld, waarbij hij geen gronden heeft ingediend. Artikel 67, eerste lid, van de Bvt houdt weliswaar in dat het beroepschrift met redenen is omkleed, maar enig rechtsgevolg verbindt de wet daaraan niet. In de rechtspraak van de Raad wordt het beroep evenwel niet-ontvankelijk verklaard indien het hoofd van de instelling of een raadsman, na daartoe te zijn uitgenodigd, het beroep niet nader toelicht. Alhoewel de beroepscommissie begrijpt dat het wenselijk zou zijn dat – indien een gemachtigde zich op een later moment in beroep stelt – deze gemachtigde tijdig gronden indient, wordt in beroep bij het niet tijdig indienen daarvan daaraan geen consequenties verbonden, wanneer het een door klager ingediend beroep betreft. Klager kan derhalve worden ontvangen in het beroep.

Inhoudelijk

Artikel 41 van het Reglement verpleging ter beschikking gestelden bepaalt dat een verpleegde die geen inkomen heeft, zak- en kleedgeld ontvangt.

In artikel 18.1 van de huisregels is per 1 juni 2018 opgenomen:

¨Patiënten hebben wettelijk recht op € 67,83 zak- en kleedgeld per maand wanneer zij niet beschikken over inkomsten van meer dan € 381,33 per maand of een eigen vermogen van boven € 30.000, - (grens heffingsvrij vermogen zonder fiscale partner, Belastingdienst). Het zak- en kleedgeld ontvangt de patiënt standaard elke maand en staat los van de financiële vergoeding die patiënten ontvangen voor dagbestedingsactiviteiten. Indien met terugwerkende kracht over een bepaalde periode alsnog inkomsten worden genoten, dient het bedrag aan zak- en kleedgeld over die periode terug betaald te worden.¨

Namens de raadsman is in de door hem ingediende gronden verwezen naar de tweede zin van artikel 18.1 van de huisregels waaruit volgens hem zou moeten worden geconcludeerd dat elke patiënt standaard elke maand zak- en kleedgeld ontvangt. De beroepscommissie is van oordeel dat deze zin echter dient te worden gelezen in samenhang met de eerste zin van artikel 18.1 van de huisregels, waarbij aan het recht hebben op zak- en kleedgeld wel eisen worden gesteld (namelijk het niet mogen beschikken over inkomsten van meer dan € 381,33 per maand of het hebben van een eigen vermogen van boven € 30.000,=).

Op 25 oktober 2018 is besloten om klagers zak- en kleedgeld stop te zetten, nu klager inkomsten verkreeg als gevolg waarvan hij structureel boven het drempelbedrag uitkwam. Hiervoor is gekeken naar een periode van vijf maanden en nu klager, bijna structureel en met stijgende lijn meer inkomsten ontving dan de hoogte van het drempelbedrag, is het zak- en kleedgeld stopgezet. Klager ontving een vergoeding voor dagbesteding en deze vergoeding kwam – op één maand na – uit boven het drempelbedrag. De beroepscommissie is van oordeel dat deze vergoeding voor dagbesteding mag worden gezien als inkomsten, als bedoeld in artikel 18.1 van de huisregels. Gelet op deze inkomsten is de beslissing tot het stopzetten van uitbetaling van zak- en kleedgeld voor een bepaalde periode niet onredelijk of onbillijk. Daarbij zijn er twee toetsmomenten per jaar waarbij wordt gekeken naar klagers inkomsten en wordt op basis daarvan bezien of klager recht heeft of houdt op zak- en kleedgeld. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.      

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met verbetering van de gronden.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, dr. T. Jambroes en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris, op 19 november 2019.

    

 

            secretaris                    voorzitter                   

           

 

Naar boven