Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-19/2493/SGA, 4 november 2019, schorsing
Uitspraakdatum:04-11-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer          : S-19/2493/SGA

Betreft : [verzoeker]    datum: 4 november 2019

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van, ingediend door mr. N. Bertrand, namens […], verder verzoeker te noemen, verblijvende in het Justitieel Complex (JC) Zaanstad.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 30 oktober 2019, inhoudende de terugplaatsing van verzoeker in het basisprogramma (degradatiebeslissing).

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 31 oktober 2019 (ZS-ZO-2019-262) alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 1 november 2019.

 

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

Bij het nemen van een degradatiebeslissing dient de directeur volgens vaste rechtspraak van de beroepscommissie niet alleen het gedrag dat leidt tot de bestreden beslissing te noemen, maar dient hij ook een belangenafweging te maken die voor verzoeker en voor de (voorzitter van de) beroeps-en de beklagcommissie kenbaar is. Uit de inlichtingen van de directeur, waaronder de bestreden beslissing, volgt dat de degradatiebeslissing is genomen naar aanleiding van verzoekers ‘rode’ gedrag. Hierbij is benoemd dat verzoeker zich tijdens zijn deelname aan een penitentiair programma (p.p.) schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit, namelijk mishandeling/huiselijk geweld. Ook volgt hieruit dat verzoeker voor dit strafbare feit is gedagvaard.

Verzoeker stelt dat op hij 2 augustus 2019 is aangehouden wegens verdenking van een strafbaar feit en dat zijn deelname aan een p.p. toen is beëindigd. Verzoeker geeft aan dat hij op ‘groen’ is binnengekomen in JC Zaanstad en dat hij zich sindsdien (bijna drie maanden) goed heeft gedragen. Volgens verzoeker is de degradatiebeslissing daarom onrechtvaardig en onredelijk bezwarend voor hem.

De directeur geeft aan dat verzoeker bij binnenkomst in de inrichting al in het basisprogramma had moeten worden geplaatst, omdat gedetineerden die worden vervolgd voor het in detentie plegen dan wel medeplegen van misdrijven, worden uitgesloten van promotie naar het plusprogramma op grond van artikel 1e van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden. Volgens de directeur doet hieraan niet af dat verzoeker al drie maanden in het plusprogramma heeft gezeten. De directeur geeft aan dat verzoeker een soort voordeel heeft gehad dat later is hersteld.       

Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter voldoet de beslissing van de directeur niet aan de daaraan gestelde eisen nu daarin onvoldoende is gebleken waarom na drie maanden ‘groen’ gedrag alsnog degradatie noodzakelijk is in verband met een strafbaar feit dat heeft geleid tot de beëindiging van verzoekers deelname aan een p.p. op 2 augustus 2019. De feiten waren immers al bekend voor plaatsing in de inrichting en waren op dat moment kennelijk geen reden om verzoeker in een basisprogramma te plaatsen. De beslissing van de directeur is naar het voorlopig oordeel van de voorzitter dan ook onvoldoende gemotiveerd. Het verzoek zal daarom worden toegewezen.

 

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende klaagschrift zal hebben beslist.

 

 

Aldus gedaan door mr. A.M.G. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Vogel, secretaris, op 4 november 2019.

 

 

 

 

 

 

 

secretaris         voorzitter

 

Naar boven