Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-19/2171/SGA, 30 augustus 2019, schorsing
Uitspraakdatum:30-08-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          : S-19/2171/SGA

Betreft : [verzoeker]    datum: 30 augustus 2019

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. J.W.E. Luiten, namens […], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein. Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting, inhoudende de terugplaatsing van verzoeker in het basisprogramma (degradatiebeslissing). De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 27 augustus 2019 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 28 augustus 2019.

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval. Bij het nemen van een degradatiebeslissing dient de directeur volgens vaste rechtspraak van de beroepscommissie niet alleen het gedrag dat leidt tot de bestreden beslissing te noemen, maar dient hij ook een belangenafweging te maken die voor verzoeker en voor de (voorzitter van de) beroeps-en de beklagcommissie kenbaar is. De voorzitter begrijpt dat de degradatiebeslissing is genomen naar aanleiding van een ‘rode’ gedraging van verzoeker, namelijk het plegen van een strafbaar feit tijdens zijn deelname aan een penitentiair programma waarvoor hij is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden. Namens verzoeker is aangevoerd dat hij vanaf het moment dat hij in de p.i. werd teruggeplaatst ruim zes weken louter ‘groen’ gedrag heeft vertoond. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter voldoet de beslissing van de directeur niet aan de daaraan gestelde eisen nu daarin onvoldoende is gebleken waarom na ruim zes weken ‘groen’ gedrag alsnog degradatie noodzakelijk is in verband met een strafbaar feit dat daarvoor is gepleegd. De feiten waren immers al bekend voor plaatsing in de inrichting en op het moment van de overplaatsing kennelijk geen reden om verzoeker in een basisprogramma te plaatsen. De beslissing van de directeur is naar het voorlopig oordeel van de voorzitter dan ook onvoldoende gemotiveerd. Het verzoek zal daarom worden toegewezen.

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende klaagschrift zal hebben beslist.

Aldus gedaan door mr. A.M.G. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Vogel, secretaris, op 30 augustus 2019.

 

secretaris         voorzitter

 

Naar boven