Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-19/2033/STA, 2 augustus 2019, schorsing
Uitspraakdatum:02-08-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          : S-19/2033/STA

Betreft :[verzoeker]     datum:  2 augustus 2019

De voorzitter van de beroepscommissie uit de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. L. Verkuil, namens […], verder verzoeker te noemen, verblijvende in FPC De Rooyse Wissel te Venray, verder de instelling te noemen. Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 64 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt), van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van het hoofd van de instelling van 30 juli 2019, inhoudende een maatregel van afzondering. De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 31 juli 2019 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van het hoofd van voornoemde instelling van 1 augustus 2019.

1.         De standpunten

Verzoeker heeft zijn verzoek als volgt toegelicht. De schorsingsvoorzitter heeft op 30 juli 2019 de tenuitvoerlegging van de afzonderingsmaatregel geschorst (RSJ 30 juli 2019, S-19/2017/STA). Daaraan is echter door de instelling geen gevolg gegeven. Aan verzoeker is op 30 juli 2019 een nieuwe maatregel van afzondering opgelegd. Verzoeker stelt zich primair op het standpunt dat dit geen nieuwe beslissing op nieuwe gronden is. De nieuwe beslissing heeft de schijn van een verkapt hoger beroep, dan wel een poging de eerder gegeven inlichtingen aan te vullen, nadat de voorzitter eerder heeft beslist dat deze ontoereikend waren. Verzoeker heeft openheid van zaken gegeven. De door verzoeker gegeven informatie heeft niets te maken met de vermeende drugshandel. Niettemin is verzoeker op maandagavond 29 juli 2019 teruggeplaatst naar de afdeling. Niet valt in te zien hoe op basis van de vermoedens van drugsgerelateerde handel tot een nieuwe beslissing kan worden gekomen. Al in de eerder opgelegde afzonderingsmaatregel van 25 juli 2019 stond reeds vermeld dat de vermeende drugshandel de belangrijkste reden was voor de afzondering. Verzoekers naam werd al genoemd, ook (grote) schulden van medepatiënten. Dit kan dus niet gelden als een nieuwe grond. De meeste feiten en omstandigheden waren al bekend. Er zijn geen andere zaken aan het licht gekomen. Klager heeft openheid gegeven over zijn cannabisgebruik. Ook heeft verzoeker verteld over een vuurwapen dat anderen zou hebben. Dit heeft echter niets met verzoeker te maken. Er is geen enkele concrete reden voor vrees voor represailles. Vanuit verzoeker is er geen bedreiging van de orde of veiligheid in de instelling te verwachten. Dat verzoeker heeft gevraagd wie zijn naam in verband met drugshandel heeft genoemd, heeft daar niets mee te maken. Verzoeker wil zich echter wel jegens de instelling kunnen verweren tegen deze vermoedens/geruchten, en dat is onmogelijk als het blijft bij “van horen zeggen”. Verzoeker geeft aan dat de beslissing zijn moeder te bellen en haar naar de afdeling te laten bellen, in zijn radeloosheid is genomen. Dit was kort na het terugdraaien van de beslissing maandagavond 29 juli 2019. In het weekend had verzoeker grote lichamelijke en psychische problemen, hij was dus blij dat hij maandagavond terug mocht. Dat dit na een uur werd teruggedraaid, kon verzoeker niet aan. Verzoeker betreurt het dat hij zijn moeder heeft gebeld.

De handelwijze van de instelling is onwettig en in ieder geval onrechtmatig en lijkt te escaleren in de behandelrelatie. Hoe langer de maatregel duurt, hoe meer de behandelrelatie wordt verstoord.

De noodzaak om in afzondering te blijven is er niet. Verzoeker heeft voldaan en wil blijven voldoen aan alle gestelde voorwaarden. Verzoeker wil terug maar zijn kamer, als dat in afzondering moet zijn, dan kan hij zich daarbij neerleggen. Hij heeft dan in elk geval weer contact met zijn eigen ST-ers. Ook maakt verzoeker zich zorgen over zijn aquarium en papegaai op zijn kamer, die het nu zonder verzoekers verzorging moeten doen.

Uit de inlichtingen van het hoofd van de instelling komt het volgende naar voren. De instelling erkent dat in de reactie op het eerdere schorsingsverzoek niet of onvoldoende helder is verwoord waarom het noodzakelijk was verzoeker in afzondering te houden. Verzoekers naam werd door meerdere patiënten genoemd in verband met betrokkenheid bij handel in drugs in de instelling. Ook werd verzoeker in verband gebracht met (grote) schulden van medepatiënten in het kader van drugshandel. Deze informatie was zeer zorgelijk en diende verder onderzocht te worden. Verzoeker heeft steeds verklaard niets te weten en op geen enkele wijze betrokken te zijn bij drugshandel. De ongeoorloofde afwezigheid diende onderzocht te worden omdat zijn activiteiten buiten de instelling ook gevolgen kunnen hebben voor hetgeen in de instelling gebeurt.

Op maandag 29 juli 2019, na verzending van de reactie op het eerdere schorsingsverzoek, heeft verzoeker verklaard kennis te hebben van het feit dat een medepatiënt beschikt over een vuurwapen, die buiten de instelling wordt bewaard. Behalve verzoeker en de eigenaar of bezitter van het vuurwapen is nog een patiënt hiervan op de hoogte. De door verzoeker genoemde patiënten bevinden zich allebei op dezelfde afdeling als verzoeker. Aangezien verzoeker weigert verdere mededelingen over het wapen te doen, moet de instelling rekening houden met meerdere scenario’s. Zo sluit de instelling niet uit dat na een terugkeer van verzoeker naar de afdeling hij in contact treedt met deze medepatiënten teneinde het vuurwapen op een andere plaats te verbergen en/of elkaars verklaringen of elkaar af te stemmen. Ook wil de instelling uitsluiten dat verzoeker door het noemen van de namen gevaar kan lopen in verband met represaillemaatregelen van medepatiënten en andersom. Daarom is de instelling van mening dat deze situatie een ernstig gevaar vormt voor de orde en veiligheid in de instelling en kan verzoeker niet terugkeren naar de afdeling. Later die avond belt verzoeker met zijn moeder, die vervolgens onder valse voorwendselen telefonisch contact opneemt met de instelling om medepatiënten te waarschuwen voor het onderzoek naar wapenbezit. De volgende dag, dinsdag 30 juli 2019, komen steeds meer feiten en omstandigheden naar voren omtrent verzoekers betrokkenheid bij de handel in drugs. Uit gesprekken met meerdere patiënten komt naar voren dat verzoeker zich als dealer in de instelling opstelt. Het is zeer waarschijnlijk dat verzoeker daadwerkelijk dealt in soft- en harddrugs. Volgens meerdere medepatiënten biedt verzoeker harddrugs aan en zegt er op te vertrouwen dat zij hem terugbetalen. Op deze wijze hebben meerdere patiënten (aanzienlijke) schulden bij verzoeker openstaan. Patiënten hebben hun eigen netwerk geld laten storten op een door verzoeker opgegeven rekeningnummer. Uit een contact tussen de instelling en een netwerklid wordt dit bevestigd. Een patiënt spreekt van gerichte bedreigingen: verzoeker wil dat hij zijn bankpas afstaat aan verzoeker. Als dit niet gebeurt, dreigt verzoeker via zijn netwerk familie van patiënt iets aan te doen. Meerdere patiënten hebben openheid gegeven en blijken angst te hebben voor represailles van de kant van verzoeker. Uiteraard volgt de instelling de uitspraak van de schorsingsvoorzitter de afzondering op te heffen. In het licht van het vorenstaande en zeker met het oog op de nieuwe feiten en omstandigheden is het noodzakelijk verzoeker in afzondering te houden. Zelfs als verzoeker in afzondering op zijn kamer op de afdeling verblijft, zijn er mogelijkheden om contact te maken met medepatiënten. Gelet hierop is een maatregel in afzonderingskamer los van de eigen afdeling noodzakelijk. 

2.         De beoordeling

Op 30 juli 2019 is een eerder schorsingsverzoek van verzoeker dat gericht was tegen de beslissing van de instelling van 25 juli 2019 tot oplegging van een maatregel van afzondering toegewezen en de tenuitvoerlegging van die beslissing geschorst in afwachting van de uitspraak van de beklagcommissie (RSJ 30 juli 2019, S-19/2017/STA). Na deze schorsingsbeslissing heeft het hoofd van de instelling op 30 juli 2019 andermaal besloten verzoeker een maatregel van afzondering op te leggen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter staat de Bvt in beginsel er niet aan in de weg dat na een schorsing van de tenuitvoerlegging van een afzonderingsmaatregel verzoeker opnieuw een afzonderingsmaatregel wordt opgelegd. Gewijzigde situaties waaronder nieuwe feiten of omstandigheden kunnen meebrengen dat een verpleegde opnieuw wordt afgezonderd. Hiertegen kan de verpleegde opnieuw rechtsmiddelen (beklag en schorsing) aanwenden. Van belang hierbij is dat de beslissing van de schorsingsvoorzitter een voorlopig oordeel is en in onderhavige casus de beklagcommissie nog geen uitspraak heeft gedaan. De voorzitter constateert een sterke samenhang tussen de afzonderingsmaatregelen van 25 en 30 juli 2019 en zal daarom bij de beoordeling van het onderhavige schorsingsverzoek de overwegingen betrekken die tot de toewijzende schorsingsbeslissing van 30 juli 2019 hebben geleid.

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van een beslissing van het hoofd van de instelling slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing tot afzondering zodanig onredelijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van die beslissing van het hoofd van de instelling. Naar het oordeel van de voorzitter is dat, mede gelet op de inlichtingen van het hoofd van de instelling, niet het geval. De voorzitter neemt hierbij in aanmerking dat aan de beslissing tot afzondering nieuwe feiten en omstandigheden ten grondslag zijn gelegd. Verzoeker heeft op 29 juli 2019 tegenover de instelling gesteld kennis te hebben van het feit dat een medepatiënt buiten de instelling beschikt over een vuurwapen. Naar het oordeel van de voorzitter heeft het hoofd van de instelling dit kunnen betrekken bij zijn beslissing, gelet op de poging van verzoekers moeder onder valse voorwendselen de medepatiënten die hier (ook) kennis van hebben, telefonisch te waarschuwen. Verzoeker had zijn moeder verzocht de afdeling te bellen. Hoewel verzoeker stelt niets met het vuurwapen te maken te hebben, raakt zijn handelen wel de orde en veiligheid in de instelling. Ook verzoekers cannabisgebruik en de ten opzichte van de beslissing van 25 juli 2019 meer in detail door het hoofd van de instelling beschreven aanwijzingen voor verzoekers betrokkenheid bij de handel in drugs, heeft het hoofd van de instelling bij zijn nieuwe beslissing kunnen betrekken. In de reactie op het schorsingsverzoek beschrijft het hoofd van de instelling enkele scenario’s in het geval verzoeker zou worden afgezonderd op de afdeling. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter heeft het hoofd van de inrichting hierin voldoende aanleiding kunnen zien de afzonderingsmaatregel niet op de afdeling ten uitvoer te leggen. Naar het oordeel van de voorzitter doen zich verder geen omstandigheden voor die meebrengen dat de voorzitter met voorbijgaan van de behandeling van de zaak door de beklagcommissie onmiddellijk de tenuitvoerlegging van de beslissing dient te schorsen.  Het schorsingsverzoek zal daarom worden afgewezen.

3.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gegeven door mr. A. van Holten, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 2 augustus 2019                              

   secretaris                                            voorzitter

 

Naar boven